Dossier ongelijkheid (2): De rol van taal

De kloof tussen beleid en realiteit
04/05/2008
🖋: 

“Dat minister Vandenbroucke gelijke kansen krachtig beklemtoont in zijn beleid, valt enkel toe te juichen. Dat hij hierbij hoofdzakelijk de nadruk op taal legt, meer bepaald op de kennis van het Standaardnederlands, is echter problematisch. Deze klemtoon dreigt de achterstand van leerlingen die het gewoon zijn een andere taal of een andere taalvariant te spreken, te vergroten in plaats van te verkleinen,” zegt sociolinguïst Piet Van Avermaet van de Universiteit Gent. Hij en Jan Blommaert bekritiseren in het recent verschenen ‘Taal, onderwijs en de samenleving’ het naar hun zeggen onrealistische taalbeleid van minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke. dwars vroeg Van Avermaet om meer uitleg.

De grootste kritiek van de twee sociolinguïsten luidt dat de minister het begrip taal verengt tot slechts één variant, het Standaardnederlands, en daarbinnen bovendien een sterke klemtoon legt op aspecten als spelling en grammatica. “In de samenleving worden er een heleboel taalvarianten gebruikt die allemaal hun belang hebben, afhankelijk van de context. Eén norm opleggen die zogezegd overal succes zou garanderen, is niet realistisch,” verduidelijkt Van Avermaet. “Kennis van het Standaardnederlands dreigt meer dan ooit het hedendaagse ‘schild en vriend’ te worden. Het is een soort van uitsluitingsmechanisme. Alle andere taalvarianten worden als minderwaardig gebrandmerkt.”

 

Heel wat opinie- en beleidsmakers zijn het echter eens dat kennis van het Standaardnederlands een belangrijke sociale hefboom kan zijn. Dat deze opvatting problematisch zou zijn, wordt veelal op ongeloof onthaald. Volgens Van Avermaet komt dit voort uit een verkeerd beeld van taal: “De taalvariant die een persoon gebruikt, is grotendeels sociaal bepaald: waar je opgroeit, wat je ouders studeerden of naar welke school je gaat… Door het Standaardnederlands te benadrukken als de enige legitieme norm, verklein je de kansen van heel wat leerlingen: niet enkel van zij met een andere thuistaal dan het Nederlands, maar ook van zij die een niet-standaardtalige variant van het Nederlands spreken. Je omgeving wordt zo heel erg determinerend voor de kansen die je later zal krijgen. Als je uit de hogere sociale lagen komt, matcht je leefcultuur de leercultuur van de school. Voor andere leerlingen wordt de kloof enkel groter. Het beleid van Vandenbroucke dreigt dus niet méér gelijkheid te scheppen, maar net de kansarmoede van leerlingen uit de lagere sociale lagen of van een andere etniciteit te verhogen. Taalachterstand los je niet op door bepaalde aspecten van het Standaardnederlands, zoals spelling en grammatica, tot de enige en absolute norm te verheffen.”

 

Eén van de grote struikelblokken voor eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs is het gebruik van complex, academisch Nederlands. Piet Van Avermaet wijst erop dat docenten en lectoren in het hoger onderwijs, naast aandacht te schenken aan het verwerven van dat academisch Nederlands, zich moeten bezinnen over de complexiteit van hun taalgebruik in de lessen en de aangeboden teksten. Zo mag men er bijvoorbeeld niet van uitgaan dat alle studenten Latijn gestudeerd hebben en opgevoed zijn in een omgeving waar men wel vaker complexe wetenschappelijke taal gebruikt. Bovendien is ondersteuning van alle studenten bij het ontsluiten van kennis in academische teksten tijdens de lessen meer aangewezen dan specifiek voor immigranten georganiseerde remediërende zomercursussen. Er is vooral in het begin van de studie nood aan meer realistische verwachtingen en procesbegeleiding bij het verwerven van de specifiek benodigde taalcompetenties. In het secundair onderwijs – ASO, TSO, BSO en KSO – moet er zeker ook meer aandacht komen voor functionele geletterdheid, maar dat stelt het hoger onderwijs niet vrij van haar verantwoordelijkheid. Iedere vakdocent zou ook een beetje een taalleerkracht moeten zijn. Aandacht voor de talige competenties integreren binnen een bepaald vak is veel nuttiger dan abstracte propedeuses (inleidende lessen voor het begin van het academiejaar, nvdr.) of afzonderlijke bijlessen.

 

 

Een reactie op dit interview leest u hier.