universitaire proefkonijnen

vervanging, vermindering en verfijning
22/03/2015

België zit vol muizen en ratten. In ons onderzoeksintensieve en farmacie-industrierijke land worden er zo’n 600.000 proefdieren gebruikt. Dit komt neer op ongeveer een proefdier per vijftien Belgen. Dit cijfer ligt een stuk hoger dan het Europees gemiddelde, namelijk een proefdier per veertig Europeanen. Ook aan Universiteit Antwerpen wordt onderzoek gedaan met behulp van proefdieren. dwars onderzocht hoe dat nu precies in zijn werk gaat en sprak professor Peter Paul De Deyn en doctor Debby Van Dam. Zij doceren beiden Animal Laboratory Science en behoren bovendien tot de Commissie Ethische Dierproeven van de universiteit. 

vervangen, verminderen en verfijnen

Aan Universiteit Antwerpen krijgen alle studenten die biomedisch en biologisch wetenschappelijk onderzoek doen les in Animal Laboratory Science. Professor Peter Paul De Deyn en doctor Debby Van Dam staan aan het hoofd van deze afdeling. “Dit onderzoek kan fysiologische aspecten bevatten, bijvoorbeeld het bestuderen van de motoriek bij het zwemgedrag van vissen. Op dit moment is het zanggedrag van spreeuwen vanuit biologisch oogpunt een belangrijk onderzoeksdomein is. Bepaalde gedragingen kan je terugbrengen tot neurofysiologische of pathologische processen. Deze resultaten worden geëxtrapoleerd naar de mens en zo kan je iets leren over de humane conditie. Maar het kan ook ecologisch onderzoek betreffen, zoals een milieuverontreinigingsonderzoek in de regio Antwerpen”, aldus professor De Deyn. 

 

Professor De Deijn en doctor Van Dam behoren tot de Commissie Ethische Dierproeven van de universiteit die de nationale wetgeving in de praktijk controleert en beoordeelt. Zo moeten alle dieren die worden gebruikt voor proefdierkundig onderzoek van erkende fokkerijen afkomstig zijn. Bovendien moeten alle laboratoria die in België dierproeven uitvoeren een erkenning hebben. Voordat een proef mag worden gedaan, moet het onderzoeksplan worden geëvalueerd en goedgekeurd door een ethische commissie. De commissie beoordeelt niet alleen het ethische aspect – moeten we per se testen op muizen of kan het ook op wormen? – maar staat ook garant voor kwalitatief onderzoek. Als men wil afwijken van de regulering, dan moet daar vrijstelling voor worden gegeven door het Deontologisch Comité dat op Vlaams niveau werkt. Alvorens het honoreren van de vrijstelling, moet er eigenlijk geen andere optie zijn. "Als er op een of andere manier toch een mogelijkheid is om dieren van een erkende fokker te gebruiken voor jouw project, zal je geen vrijstelling krijgen."

 

Professor De Deyn licht het belang van deze standaardisering toe: “Dertig jaar geleden gingen wij naar een boer als we konijnen nodig hadden voor een onderzoek, maar achteraf bleek dan bijvoorbeeld dat de lever van die konijnen vol met wormen zat. Ons onderzoek was dan eigenlijk niets meer waard.” Die provisorische manier van onderzoek bedrijven is lang verleden tijd dankzij de regulering. “Er wordt nu extreem nagedacht voordat men zelfs een experiment overweegt. Er wordt zeer gedetailleerd nagegaan wat de meerwaarde van een experiment is en hoe we dat experiment valide kunnen houden met een zo klein mogelijk aantal proefdieren.” Deze waarden worden samengevat in de zogenaamde drie V’s: het zoeken naar methoden die dierproeven vervangen, verminderen en verfijnen. Professor De Deyn geeft toe dat hij die vroeger wat extremistisch vond, maar nu ten volle koestert: “wij zijn op het ogenblik primair de vrienden van mensen die staan voor dierenwelzijn.”

 

de onderzoeksaanvraag

Doctor Van Dam zet uiteen wat een onderzoeksaanvraag bij de ethische commissie nu precies inhoudt: “Onderzoekers moeten een soort kosten-batenanalyse maken waarbij ze in detail vermelden welke diersoorten ze nodig hebben en waarom dat de beste keuze is. Daarnaast moeten ze statistisch kunnen aantonen dat er een voldoende, niet overdreven aantal dieren gebruikt wordt om tot een waardevol onderzoeksresultaat te komen. Vervolgens moeten alle handelingen die op de proefdieren worden uitgevoerd in detail worden uitgelegd. Op basis daarvan wordt er een inschatting gemaakt van het mogelijk ongemak voor die dieren. Dit wordt dan ingedeeld in de niveaus licht, matig en ernstig. Er zijn dierproeven waarbij dieren het onderzoek overleven: ze ondergaan een interventie en men bekijkt het effect ervan. Anderzijds zijn er terminale dierproeven waarbij een dier onder anesthesie gebracht wordt, er metingen gedaan worden en het dier na de dierproef niet meer wakker wordt.” Na het onderzoek wordt er geëvalueerd in een retrospectieve analyse. “Onderzoekers gaan dan na of ze hun onderzoek goed hadden ingeschat. Bijvoorbeeld welk ongemak ze dachten dat ze gingen aanbrengen en of in de loop van het experiment duidelijk geworden is hoe dat de volgende keer beter kan.”

 

 

het mekka van biomedische wetenschappen

Proefdieren zijn nog altijd heel controversieel. In het verleden heeft prof. De Deyn deelgenomen aan publieke debatten over proefdieren en hij relativeert meteen de overtuigingen van de Anti Dierproeven Coalitie. “De voorzitter kwam voor een debat naar mij toe en zei: 'Zet uw onderzoek over dementie verder, want ik zou het weleens nodig kunnen hebben.' Toen betraden we de arena en speelden we ons spel.” Professor De Deyn vervolgt zijn betoog en gaat verder over cosmetica. “Dierenleed voor het zich opsmukken, nee, maar plaats dat ook in een context. Onderzoek ten behoeve van mensen met brandwonden of zuurmutilatie of wat dan ook, kunnen ook gebruikt worden voor louter esthetica, al is dat niet de primaire zaak. Een ander punt is de Softenon-story. Tienduizende kindjes werden zonder armen en benen geboren, ondanks het feit dat er proefdieren waren gebruikt. Er zijn dierenrechtenactivisten die dit verhaal als tegenargument gebruiken. Dit onderzoek is echter niet correct uitgevoerd. Men had muizen en ratten onderzocht, maar bijvoorbeeld geen konijnen. Als we die wel onderzocht hadden, zouden we vastgesteld hebben dat ook hun jongen onderontwikkelde ledematen hadden. In essentie gaat het erom dat we verfijnen, verminderen, vervangen zoveel als we kunnen, omdat we het leuker vinden en ook omdat het goedkoper is trouwens. We kunnen nu met gevalideerde methodes kijken of iets toxisch is voor de lever of de nieren in celculturen. Maar het blijft belangrijk dat finaal te toetsen in een intact organisme. Men realiseert zich vaak wel degelijk dat het doel niet de middelen heiligt, maar het doel rechtvaardigt een respectvolle opzet om vooruitgang te creëren in de biomedische wetenschappen.”

 

Volgens professor De Deyn zou er vanuit de universiteit veel opener gereageerd mogen worden op kritiek op bepaalde dierproeven: “Ik praat hier nu niet als Universiteit Antwerpen official. Ik ben maar de voorzitter van de commissie, maar mijn leuze is "communiceren". Ook over de meest gevoelige dingen. Ik vind het mooi en positief om daarmee naar buiten te komen. Ik zou er graag over in debat gaan. Natuurlijk willen we het aantal proefdieren verminderen en we dragen dat hoog in het vaandel, maar je moet ook kijken waar je voor staat als land en als gemeenschap. België is het mekka van biomedische wetenschappen.”

 

mens en dier

Over de vraag of proefdieronderzoek zich vooral richt op de mens, is professor De Deyn duidelijk: “In mijn lessen begin ik standaard met de mededeling dat biomedisch onderzoek het verbeteren van het welzijn van mens en dier op deze planeet beoogt. Wat betreft aandoeningen zoals Alzheimer, beroertes, longkanker, enzovoort verzamelen we natuurlijk gegevens voor het gebruik bij de mens. Voor mij staat de mens nog altijd centraal, maar is het dier ook zeer belangrijk. Een dier heeft echter geen rechten en plichten zoals een mens, omdat het die niet kan nakomen, maar een dier heeft wel het recht om zo humaan mogelijk behandeld te worden. Ik vind persoonlijk dat de mens het dier kan aanwenden voor zijn welzijn, op voorwaarde dat er respect is voor het welzijn van dat dier.“

 

Doctor Van Dam wijst erop dat er allerlei websites en databases bestaan die voor bepaalde testen een valabel alternatief voor proefdieren bieden en in dat geval worden onderzoekers verplicht om deze te gebruiken. Professor De Deyn gelooft echter niet dat er ooit voldoende alternatieven zullen bestaan om dierproeven volledig te vervangen. “Ik denk bovendien dat geen enkele proefdierkundige dit nastreeft. Als je dierproeven gaat stoppen vanwege het dierenlijden, verschuif je dat lijden enkel van het dier naar de mens. Als je kijkt naar hoe we met de dieren omgaan, is dat over de decennia alleen maar verbeterd. Dit is ook belangrijk voor het onderzoek, we willen dieren geen stress bezorgen. Stress bij dieren maakt namelijk dat we niet-valide resultaten bekomen. Dat proberen we te allen tijde te voorkomen. Kortom: vervanging, vermindering en verfijning.”