in het jezuïetenhuis

de uren met Verschueren
25/09/2011

Je passeert elke lesdag duizenden mensen en plaatsen. Slechts een enkeling is meer dan louter figurant. Daar wil ik verandering in brengen. Elke maand ga ik voor dwars op zoek naar de verhalen van die dagelijkse passages en passanten. Deze maand stap ik binnen in het jezuïetenhuis.

Deze zomer was niet Vlaanderens mooiste. Terwijl de regen andermaal kelders blank zet en elk laatste restje hoop op een zonnige vakantie wegspoelt, bel ik aan bij nummer zeventien van de Prinsstraat. Op de deurbel staat eenvoudig: ‘Jezuïetenhuis’. Dit is een van de drie jezuïetenhuizen in de buurt van de Stadscampus. Als je met mensen van enkele generaties terug praat, spreken velen nog steeds over Ufsia. Toegegeven, de afkorting voor Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen bekt veel lekkerder dan het op ezelgebalk lijkende UA. Ik weet bijna niets over de tijd waarin de volgelingen van Ignacio de Layola, de jezuïeten, de plek hier runden, maar daar zal spoedig verandering in komen.

 

Broeders en zuster

Wie nu een stereotiep beeld over paters heeft, komt bedrogen uit. De meeste jezuïeten zijn blijkbaar geen oude, kalende, tot zeven maal zeventigmaal biddende mannen die leven op een dieet van water en droog brood. Pater Nikolaas Sintobin had mij aan de telefoon al gewaarschuwd: “Uiterlijk ga je aan ons niet zo veel verschil zien met ‘gewone’ mensen.” Het dagschema van de bewoners vertoont frappante gelijkenissen met dat van de gemiddelde kotstudent: iedereen heeft zijn eigen kamer en men eet met de mensen die op dat moment toevallig thuis zijn.

 

Er is één ritueel waarin ze duidelijk van hun buren, de studenten, verschillen: de eucharistieviering voor het avondeten. Ik ben uitgenodigd om vanavond samen met hen te communie te gaan. Aangezien de meeste jezuïeten ook priester zijn, is er een beurtrol. Vandaag wordt de mis voorgegaan door mijn naamgenoot, pater Johan Verschueren, de directeur van het Xaveriuscollege in Borgerhout. Hij kijkt mij over zijn brilglazen heen aan en verwelkomt zijn “broeders en zuster”. Als enige vrouw voel ik me bijzonder aangesproken. Terwijl de religieuze mannen steeds vastberaden antwoorden geven van het type ‘de Heer zal u bewaren’, blijf ik muisstil. Wanneer het Lichaam van Christus wordt gedeeld, maak ik met stuntelige gebaren duidelijk dat ik niet weet wat er van mij verwacht wordt. Mag ik de schaal aannemen? Mijn buurman fluistert mij toe: “Eentje afpakken en doorgeven”. Het klinkt verassend banaal. Hierna volgt de mierzoete miswijn. Ik beslis naar goede, studentikoze gewoonte mezelf geen alcoholische dranken te ontzeggen.

 

Hoorn des Overvloeds

Na de mis gaan we aan tafel. De ontspanningsruimte slash eetzaal, is ruim en omzoomd door grote raampartijen met aan de muur reproducties van de surrealistische schilder Miro. In de hoek staat de grootste verzameling vers fruit: de Hoorn des Overvloeds. Vandaag heeft de huishoudster gekookt, maar op dagen dat er niet veel volk is, koken ze zelf. Groot is mijn blijdschap als ik merk wat er op tafel komt: pompoensoep, gebraad, mosterdroomsaus, pekes en ertjes en … kroketjes! Dit is het soort eten dat mijn grootouders tijdens de feestdagen serveren. Zo Vlaams en uitgebreid het hoofdgerecht is, zo exotisch en eenvoudig is het nagerecht: fruit. De passievrucht speelt – hoe treffend – de hoofdrol. Ik schep onder aanmoediging van het equivalent van zes grootouders mijn bord meer dan eens vol. Is gulzigheid echt een hoofdzonde?

 

De sfeer aan tafel is er een van broeders onder elkaar. Er wordt gepraat over voorname historici, de beslommeringen van de dag, maar evengoed vertelt men een leuke anekdote over een jonge jezuïet wiens haren naar ieders mening toch te lang zijn. Over die jonge jezuïet hadden sommige broeders al gehoord, via Facebook. Daar sneuvelt nog een vooroordeel. De gesprekken aan tafel variëren net zoals de leeftijden. De benjamin van de hoop heeft net zijn eerste schoolweek achter de rug. Pater Sintobin had hem mij al voorgesteld als ‘het jonkie’: de man is eind de twintig. Zijn broeders plagen hem omdat hij de fijne kneepjes van het leraarsvak nog niet onder de knie heeft.

 

Lesgeven hoort bij de fases die je als aspirant-jezuïet doorloopt. Voor deze fase heb je het noviciaat en een filosofiestudie, na het regentaat volgt een studie theologie, het apostolaat en een derde noviciaatsjaar. Jezuïet worden is een werk van lange adem. Zoals ik aan tafel het gemerkt, kan de dagtaak van de jezuïeten daarna echt vanalles zijn: priester, leerkracht, professor, schooldirecteur, universiteitspastor, webmaster enzovoort.

 

Opdracht: interessant zijn

Na het eten wisselen enkelen boekentips uit. Een obscure druk van het Nieuwe Testament? Een ongeautoriseerde biografie van Sint-Ignatius? Neen, het gaat over ‘Schindlers List’. Terwijl zijn broeders de afwas doen, praat ik met professor emeritus pater Guido Dierickx. Wat nu de Universiteitsclub aan het Hof van Liere is, was vroeger het jezuïetenhuis waar hij in het woelige jaar 1968 is ingetrokken. De voormalige decaan van de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen haalt herinneringen op uit de tijd van voor en tijdens de samensmelting van de verschillende campussen. Hij betreurt het dat de focus steeds meer op onderzoek en steeds minder op onderwijs ligt: “De bekende professoren waren degenen die niet gespecialiseerd waren. Hun opdracht was ‘interessant zijn’. Een heerlijke opdracht, toch?” Hij vertelt hoe hij in zijn beginjaren niet betaald werd “omdat de andere jezuïeten meenden dat dat niet nodig was.” Het gesprek gaat verder over methodologie en hoe het voor hem nooit tot een tweestrijd kwam tussen wetenschap en religie.

 

Het was een uitermate boeiend gesprek. Pas twee uur later druk ik op de pauzeknop van de bandopnemer. Buiten is het ondertussen donker geworden. Het weer is nog steeds even guur, maar dat is niet erg. Dit soort gesprekken past niet bij terrasjesweer. De Prinsesstraat die tijdens de zomer traditiegetrouw opengebroken wordt, is in een modderpoel veranderd. Als we afscheid nemen, zegt de jezuïet me dat ik altijd welkom ben. Het is vreemd. Ik merk dat ik mij in dit huis zo veel meer welkom voel dan in het gelijknamige café verderop.