de Conventie van Genève

25/04/2022

De Conventie van Genève van 1951, het vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties, vierde vorig jaar zijn zeventigste verjaardag. Hoewel migratie brandend actueel is, lijkt het verdrag niet tot het collectief geheugen te behoren. Een rondvraag bij mijn medestudenten Geschiedenis leverde vooral vragende blikken op: het verdrag deed bij niemand een belletje rinkelen. 

De Conventie was nochtans een scharniermoment in de wereldgeschiedenis. Sara Cosemans, migratiehistorica aan KU Leuven, geeft duiding: “Het vluchtelingenverdrag heeft te maken met de overgang naar een nieuw internationaal systeem. In het vooroorlogse Europa waren de grenzen eerder fluïde. Na de val van grote Europese rijken tijdens het interbellum ontstonden een heleboel nieuwe natiestaten die hun grenzen duidelijk gingen afbakenen. Een natiestaat is een container met een paspoort als toegangsticket. Vluchtelingenverdragen moesten zorgen voor surrogaatpaspoorten voor mensen die niet meer binnen die containers pasten. Het huidige vluchtelingenverdrag kwam tot stand in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog toen veel ontheemden niet wilden of konden terugkeren naar hun thuisland. De Conventie gaf de intern ontheemden een juridisch statuut.”   

Tegenwoordig zijn de woorden ‘vluchteling’ en ‘Oekraïne’ onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een gesprek voeren over de Conventie zonder aandacht te besteden aan de oorlog in Oekraïne is onmogelijk. Wanneer ik Cosemans vraag naar de huidige vluchtelingencrisis verrast haar antwoord me. “De Oekraïense oorlogsvluchtelingen vallen niet onder de Conventie. Het verdrag erkent enkel personen die vervolgd worden door de eigen staat. De Oekraïense vluchtelingen zijn op de vlucht voor Russisch oorlogsgeweld. In de jaren na de Conventie zocht men oplossingen voor oorlogsvluchtelingen. Het Afrikaanse continent nam het voortouw door in de jaren zestig een verdrag uit de vaardigen. Latijns-Amerika volgde in de jaren tachtig, Europa rond de eeuwwisseling. In België vallen oorlogsvluchtelingen onder subsidiaire bescherming, een juridische erkenning voor iemand die niet in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatuut, maar wel gevaar loopt in zijn of haar thuisland. Voor de Oekraïense vluchtelingen geldt wegens de tijdelijke beschermingsrichtlijn van Europa uit 2001 overigens nog een ander systeem. 

 

de onfeilbaarheid van een Zwitsers zakhorloge?  

Het vluchtelingenverdrag is niet onbetwist. Vanaf haar ontstaan kreeg de conventie kritiek, ook vanuit academische hoek. Tegenwoordig heerst er vooral bezorgdheid over de houdbaarheidsdatum van het verdrag. De wereld waarin wij leven is in zeventig jaar tijd veranderd. Houdt de Conventie de vinger aan de pols of is het verdrag intussen hopeloos verouderd? Sara Cosemans gelooft in het belang van de Conventie: “Omdat het natiestatensysteem niet veranderd is, blijft het verdrag accuraat. De Conventie houdt stand omdat het gebaseerd is op recht. Dat een vluchtelingenbeleid op basis van solidariteit enkel regionaal werkt, zagen we tijdens de Syrische burgeroorlog. Buurland Libanon ving meer oorlogsvluchtelingen op dan de Europese Unie. Omdat de opvangcapaciteiten van de buurlanden beperkt zijn, is er nood aan een herverdelingsbeleid dat gebaseerd is op objectieve rechten. De Conventie houdt geen rekening met vooroordelen van gastlanden. Wanneer een vluchteling kan bewijzen dat hij vervolgd wordt, heeft hij recht op bescherming.  In de praktijk is het voor vluchtelingen moeilijk om aan te tonen dat ze niet meer welkom zijn in hun thuisland.” 

Mensenrechtenactivist Ann Vermeulen is kritischer: “De Conventie heeft nood aan actualisering. Door hiaten in het verdrag zijn ecologische vluchtelingen en economische migranten het ondergeschoven kindje. Hoewel er zeventig jaar geleden eensgezindheid was onder de leden van de Conventie zijn de interpretaties uit elkaar gegroeid. Ondertussen zijn machtsblokken verschoven, waardoor landen zoals Polen en Hongarije in de schemerzone tussen het Oosten en het Westen liggen. Zo erkent West-Europa vluchtelingen die vervolgd worden voor hun geaardheid, terwijl LGBTQ+-rechten in Centraal-Europa onder vuur liggen.”  

 

Het wantrouwen tegenover vluchtelingen uit het globale zuiden neemt toe.

 

Hongarije en Polen zijn luis in de pels van het vluchtelingenverdrag. Beide landen maken deel uit van de Visegrádgroep, een alliantie van Centraal-Europese staten die weigeren mee te werken aan het Europese herverdelingsbeleid. Staat de VN machteloos tegenover deze staten? “De Conventie is een internationaal bindend verdrag”, verduidelijkt Cosemans. “De VN kan natiestaten op de vingers tikken als ze de regels schenden, maar in de praktijk hebben de leden van de Conventie veel vrijheid. Het verdrag bepaalt dat natiestaten beslissen aan wie ze het statuut vluchteling toekennen – tijdens het interbellum was dat nog een bevoegdheid van de Volkerenbond. Landen zoals Polen en Hongarije zien het vluchtelingenstatuut eerder als een gunst dan een erkenning waar iedere vluchteling recht op heeft. Wanneer een vluchteling ten onrechte geen statuut krijgt, kan hij in beroep gaan, maar door de kleine bewijslast is dat een moeilijk juridisch proces.”  

De VN heeft in de praktijk weinig zeggenschap over de verdragstaten van de Conventie. Wat met landen die het verdrag niet ondertekend hebben? “Het verdrag is niet universeel aanvaard”, vertelt Cosemans. “Veel landen met een grote vluchtelingenpopulatie zoals Libanon traden nog niet toe tot de  Conventie. De VN kan die staten niet op het matje roepen als ze het verdrag schenden.” 

De draagkracht voor de Conventie neemt bovendien af. Verschillende staten willen het verdrag verlaten. “Zeventig jaar geleden zat de Holocaust vers in het geheugen”, legt Cosemans uit. “In het interbellum bestond er geen consensus over de joodse vluchtelingenkwestie. De overlevenden van de Holocaust die aan de basis lagen van het verdrag wilden een herhaling van de oorlogsgruwel vermijden. Nu ligt de Tweede Wereldoorlog ver achter ons en zijn staten minder bereid om het verdrag te steunen.” 

 

grenzen aan de solidariteit 

In de Antwerpse binnenstad is de internationale politiek nooit ver weg. In en rond de stadscampus hangen verschillende blauw-gele vlaggen. Deze zomer was er in dezelfde buurt geen enkele Afghaanse vlag te bespeuren. Solidariteit kent grenzen.  

Cosemans geeft duiding: “Vanaf het einde van de jaren zeventig heeft het Europese continent haar grenzen opnieuw duidelijk afgebakend en neemt – onder impuls van neoliberale tendensen – het wantrouwen tegenover de vluchtelingen uit het globale zuiden toe. De voorkeur gaat uit naar witte, niet-mannelijke en christelijke vluchtelingen. De duur van een conflict speelt ook een rol. De inval in Oekraïne is nog maar enkele weken oud, waardoor het conflict dagelijks in het nieuws verschijnt. De oorlog in Afghanistan, die al meer dan veertig jaar aansleept, krijgt minder media-aandacht.” 

“Daarmee wil ik niet zeggen dat er in het verleden geen solidariteit was tegenover oorlogsvluchtelingen”, benadrukt Cosemans. “Tijdens de vluchtelingencrisis van 2015 boden burgers onderdak aan vluchtelingen die in het Maximiliaanpark verbleven. Hoewel de staatsecretaris van asiel en migratie tegenwoordig oproept om vluchtelingen thuis op te vangen, criminaliseerde de overheid destijds zulke acties.”  

Politicoloog Pascal Debruyne onderstreept het belang van een duidelijk vijandbeeld: “Hoewel de geschiedenis zich nooit herhaalt, zie ik gelijkenissen tussen de oorlog in Oekraïne en de Hongaarse opstand in 1956. Het Westen heeft in beide conflicten een duidelijke tegenstander. In 1956 was dat de Sovjet-Unie die de Hongaarse opstandelingen onderdrukte. Het Westen stelde zich moreel superieur op door de Hongaarse vluchtelingen in de armen te sluiten. Landen zoals Frankrijk maakten handig gebruik van de Hongaarse vluchtelingen. In die periode begonnen arbeidsmigranten uit koloniale gebieden zich te verenigen in syndicaten. Door het verschil tussen de dankbare Hongaren en de opstandige Noord-Afrikaanse arbeiders te benadrukken, probeerde de Franse overheid de vakbonden een hak te zetten. Ook vandaag wordt er achter de schermen onderhandeld over vluchtelingen.”  

 

Tijdens de vluchtelingencrisis in 2015 werd solidariteit gecriminaliseerd. 

 

Debruyne staat dus eerder sceptisch tegenover het trekken van historische parallellen. Wanneer ik hem vraag naar gelijkenissen en verschillen tussen de regularisatie van de hongerstakers in de begijnhofkerk en de Oekraïense oorlogsvluchtelingen is hij op zijn hoede voor een ongegronde vergelijking. “Als academicus maak ik een duidelijk onderscheid tussen migranten en vluchtelingen. Regularisatie is iets totaal anders dan subsidiaire bescherming.” Wat niet wil zeggen dat eisen rond regularisatie onrechtmatig zijn; integendeel.”   

De afkeer voor vluchtelingen uit het globale zuiden, de overheidscampagne ‘een plek vrij’ en het politiek getouwtrek rond Hongaren in de jaren vijftig … De opvang van vluchtelingen is duidelijk gepolitiseerd, maar in welke mate bepaalt de publieke opinie het migratiebeleid? Volgens Debruyne is het een kip-of-eisituatie. “Toch denk ik dat de politiek de kip is die het ei legt. Sinds de jaren negentig levert verdachtmaking van migranten stemmen op, wat leidt tot een schizofrene situatie. Hoewel de politiek het onderwerp voortdurend oppookt, is er nauwelijks diepgaand debat of ernstige dossierkennis wat migratie en integratie betreft.”  

Net als Debruyne benadruk Cosemans het belang van de politiek. Ze baseert zich hiervoor op het boek Nieuw België van Tom Naegels. “De Belgische overheid nam als eerste een anti-migratiediscours in de mond. Pas later namen extreemrechtse partijen dat over.” Vermeulen ziet een wisselwerking tussen politieke partijen en de publieke opinie. “Politici zijn een belangrijke stem in het debat, maar bereiken niet alle burgers. Het wereldbeeld van politiek niet-onderwezen groepen wordt bepaald door zaken zoals het gebrek aan diversiteit op het scherm. Omdat partijen hun partijprogramma afstemmen op potentiële kiezers, die zelden pro-migrant zijn, verzwijgen centrumpartijen het onderwerp, tenzij ze stemmen van rechts kunnen winnen. Zo is het opvallend dat de grootste gezinspartij van ons land voor detentiecentra pleit.  

 

een humaner vluchtelingenbeleid? 

Opent de Oekraïense vluchtelingencrisis de deuren voor een humaner vluchtelingenbeleid? Vermeulen ziet weinig verandering: “Ik bezocht deze week een vluchtelingenkamp in Duinkerke. De situatie daar is even uitzichtloos als vijf jaar geleden. Ook het terugkeerbeleid blijft onveranderd. België stuurt vluchtelingen terug naar Afghanistan omdat het talibanregime zogezegd veilig is. Cijfers over hoge kindersterfte spreken dat nochtans tegen.”  

Cosemans ziet de situatie somber in: “De opvang voor vluchtelingen in ons land laat te wensen over. Het bed-bad-broodbeleid dat werd ingesteld door Maggie De Block gaat in tegen de Conventie, die bepaalt dat erkende vluchtelingen dezelfde behandeling moeten krijgen als staatsburgers. De Oekraïense vluchtelingencrisis gaat daar weinig aan veranderen. Het is makkelijker om opvangcentra af te breken dan ze weer op te bouwen.” 

Volgens Debruyne is ongelijke mobiliteit het dieperliggende probleem: “Hoewel wij westerlingen kunnen gaan en staan waar we maar willen, bakenen we de grenzen van het Europese continent duidelijk af. De beperkte legale en veilige wegen voor verblijf, gecombineerd met organisaties zoals Frontex (het Europese grensleger, n.v.d.r.) dwingen vluchtelingen in de irregulariteit.” Vermeulen vult aan: “Enkele jaren geleden sprak ik met de inwoners van de Italiaanse grensstad Ventimiglia over de gevolgen van  gesloten grenzen. Grensbewaking zorgde voor verdeeldheid in de regio: schaapherders verloren hun graasweiden en Franse vissers verbleven niet langer in Italiaanse hotels. Dat was voor mij een eyeopener. Waarom haalt dát de grote mediakanalen niet? Wie zich wil informeren over het onderwerp is aangewezen op nichetijdschriften en onvindbare documentaires.”  

 

Het hoger onderwijs besteedt nauwelijks aandacht aan migratie.

 

Vermeulen verwoordt de grootste frustratie van migratie-experts: in de kennisoorlog over migratie zijn de goedgeïnformeerden aan de verliezende hand. “Het hoger onderwijs besteedt nauwelijks aandacht aan migratie”, vult Debruyne aan. “Waarom is vluchtelingen en migratierecht geen verplicht vak in de opleiding Rechten? Of in de opleiding sociaal werk?” 

Cosemans sluit toch af op een positieve noot: “Historisch onderzoek draagt bij tot een beter begrip van het onderwerp migratie. Voor mijn doctoraat onderzocht ik de opvang van Oegandese, Chileense en Vietnamese vluchtelingen. Het Belgisch beleid ten aanzien van die groepen was voorbeeldig. Door het warme onthaal konden vluchtelingen hun trauma’s verwerken en een toekomst in ons land uitbouwen. In het verleden wierp een humaan vluchtelingenbeleid dus zijn vruchten af. De opvang van de Oekraïense vluchtelingen verloopt niet vlekkeloos, maar het eerste onthaal was alvast positief. Hopelijk heeft deze solidariteit een even gunstig effect, dat ons doet nadenken over een openhartiger vluchtelingenbeleid.”