DE WERKKAMER VAN DE MEESTER

close-up: recensie

02/04/2024
Wagner recensie
Bron/externe fotograaf

EPO


Richard Wagner liet naast talloze opera’s ook een omvangrijk literair oeuvre na waarin hij uitgebreid stilstond bij de ideeën achter zijn muziektheater. Philip Westbroek vertaalde de geschriften van de componist naar het Nederlands en schreef met De werkkamer van de meester een uitgebreide inleiding op de reeks. Onze redacteur waagde zich aan deze literatuur voor volmaakte wagnerianen.

Studenten die van de Stadscampus naar het Centraal Station wandelen, passeren nietsvermoedend Residentie Wagner. Vrees niet, de gelijknamige Russische paramilitaire groepering heeft – voor zover we weten althans – geen uitvalsbasis nabij de Rooseveltplaats. De residentie in kwestie heeft haar naam te danken aan de negentiende-eeuwse componist Richard Wagner, een toepasselijke naam dus voor een woongelegenheid op een boogscheut van de Antwerpse opera. Richard Wagner was namelijk een sleutelfiguur in de operageschiedenis. Hij verhief het muziektheater eigenhandig tot een hoger niveau. Luchtige liefdesverhaaltjes die louter als behang dienden voor de keuvelende burgerij, behoorden voortaan tot het verleden. Wagner doofde de zaallichten en schotelde het publiek allesomvattende epossen voor die complexe filosofische kwesties aansneden. Zijn werk is daardoor doorgaans voorbehouden voor melomanen die alleen maar genoegen nemen met het neusje en de zalm laten voor wat het is. 

Het oeuvre van de componist heeft desondanks de tand des tijds doorstaan. Elk zelfrespecterend operahuis heeft minstens één Wagneropera op het programma staan en zowat iedereen kan zijn Walkürenritt meeneuriën met dank aan de helikopterscène uit Apocalypse Now. Het literaire proza van de componist verdween daarentegen wel in de plooien van de geschiedenis. Geheel ten onrechte, aldus Philip Westbroek. Wagners proza is namelijk cruciaal voor het begrip van zijn opera’s. Alles wat de componist ooit schreef had betrekking tot zijn operavernieuwing. Wie zich wil verdiepen in Wagners muziektheater en de vele ideeën die aan de grondslag daarvan lagen, kan dus niet aan zijn proza voorbijgaan. Daarom besloot Westbroek om de duizenden pagina’s die Wagner ooit volkrabbelde naar het Nederlands te vertalen. De negendelige reeks is naast een huzarenstukje een heus unicum. De Nederlandse vertaling is namelijk de enige integrale uitgave in een andere taal dan het Duits.  

Westbroek was Wagner na al die jaren nog niet beu en schreef een ‘handzame’ inleiding bij de negendelige prozareeks. Nu ja, driehonderd pagina’s muziekfilosofie zijn alleen maar handzaam voor echte wagnerianen, die het gewoon zijn om een ouverture van twintig minuten uit te zitten alvorens de eigenlijke opera begint.  

In de introductie van De werkkamer van de meester staat Westbroek uitvoerig stil bij het mysterie achter de impopulariteit van Wagners proza. Waarom leest niemand de geschriften van een componist waar liters inkt over zijn gevloeid? Ligt het aan Wagners complexe schrijfstijl? Westbroek ontkracht zulke opvattingen. Kant had ook niet bepaald een vlotte pen en diens werk wordt nog herhaaldelijk uitgegeven. Volgens Westbroek is het klaar en duidelijk waar het schoentje knelt. Wagners antisemitische opvattingen hangen als een donkere wolk boven zijn geschriften. Zijn omstreden essay Das Judenthum in der Musik, waarin hij van leer trekt tegen Joodse componisten en muziekcritici, is zonder twijfel een zwarte bladzijde in de Duitse cultuurgeschiedenis. Niet zelden opperen specialisten ter zake dat het essay het pad effende voor het grote trauma van de twintigste eeuw.  

Intellectuele spons

Ondanks de – terechte – controverse loont het om Wagners ideeënwereld in te duiken, al was het maar om inzicht te krijgen in het negentiende-eeuwse denken. Wagner belichaamde het tijdsbestek: als een spons zoog hij gretig kennis en theorieën op die hij verwerkte in zijn muziekdrama. Westbroek bespreekt uitgebreid zijn geschriften over het zogenaamde gesamtkunstwerk. Wagners opvattingen daarover gaan terug tot zijn jeugdige Beethovenidolatrie. In een van zijn weinige verhalende geschriften brengt het alter ego van Wagner een bezoek aan de stervende Beethoven. De Weense toonmeester had met zijn orkestrale muziek het onderste uit de kan gehaald, waardoor er op het einde van zijn leven niks anders opzat dan het terrein van het woord te betreden. Resultaat: het slotkoor van zijn negende en laatste symfonie, het bekende Ode an die Freude naar een tekst van Friedrich Schiller. In het kortverhaal gaf Beethoven de toestemming aan Wagners alter ego om zijn nalatenschap verder te zetten en literatuur en muziek verder te laten samensmelten. Wagner zelf droomde van een synthese tussen de muzikale vernieuwingen van Beethoven en het literaire drama van Shakespeare. De optelsom van de twee delen resulteerde in het zogenaamde gesamtkunstwerk, een opera met een vernieuwde partituur en een literair libretto. 

Wagner was naast een operavernieuwer ook een intellectuele duizendpoot. Onder invloed van het socialisme stond hij op de barricaden, hij viel zijn geloof af na het lezen van Feuerbach en Bakoenin, vond God weer ten tijde van de opera Parsifal en kreeg geregeld een hoogleraar filologie uit Bazel op de koffie. Friedrich Nietzsche was zijn naam, de man in kwestie zou later nog iets met filosofie doen. Wagner schreef uitvoerig over al deze intellectuele stromingen en verwerkte ze in zijn opera’s. 

Voer voor wagnerianen

De werkkamer van de meester is naast een inleiding op de filosofische onderbouw van Wagners opera’s ook een overzicht van het negentiende-eeuwse denken. Alle benoemingswaardige intellectuelen en denkstromingen uit de ijzeren eeuw passeren de revue. Westbroek legt behendig de link tussen Wagners intellectuele ontwikkeling en de opera’s die in navolging daarvan tot stand kwamen. Daarbij legt hij vooral de nadruk op Wagners denken en schrijven, waardoor zijn levensverhaal naar de achtergrond verdwijnt. De affaire met Mathilde Wesendonck, de hechte band met schoonvader en toppianist Franz Liszt en zijn tragische levenseinde in Venetië komen slechts terloops aan bod. Biografische informatie is uiteraard bijkomstig in een monografie die zich toespitst op Wagners gedachtegoed, maar lezers die niet vertrouwd zijn met de levenswandel van de componist dreigen hierdoor de draad te verliezen.  

Westbroeks bespiegelingen leveren een rijke monografie op voor diegenen die zich willen verdiepen in de ideeën achter Wagners muziektheater en de negentiende-eeuwse cultuurgeschiedenis bij uitbreiding. Zij die geen kaas hebben gegeten van de behandelde onderwerpen, haken vermoedelijk na enkele pagina’s al af. Westbroek onderneemt weliswaar een poging om de lezer bij de les te houden door in elke hoofdstuk heldere inleidingen en samenvattende besluiten in te lassen, maar blijft in de eerste plaats een academicus met een grenzeloze eruditie. Deze kennis naar het brede publiek vertalen was kennelijk niet het doel van deze monografie. Wie een handzame inleiding tot het werk van Wagner wil lezen, grijpt beter naar de toegankelijkere biografie van Freddy Mortier.