proffenprofiel: David Eelbode

over esthetische wiskunde, comedy en Tokio

19/11/2017
Bron/externe fotograaf

Technopolis

🖋: 

De rubriek ‘proffenprofiel’ toont professoren zoals je ze nog nooit zag: als mensen. De metalshirts, de grappen waarbij de aula in een deuk ligt en de aartsmoeilijke stellingen die aan een hoog tempo in het half-Gents op het bord geklad worden, capibara’s en dergelijke inbegrepen: de lessen van David Eelbode, docent Wiskunde, zijn legendarisch onder zijn studenten. Buiten de faculteit Wetenschappen is hij (jammer genoeg) veel minder bekend.

U geeft onder meer les aan de richtingen Wiskunde en Fysica, maar waarom bent u ooit in de studierichting Wiskunde beland?

Wel, enerzijds de simpele observatie dat het onderwerp me blijkbaar wel lag in het middelbaar. Niet dat ik er niets voor moest doen (ik ben eerder een hardwerkende middenvelder dan een geniale spits), maar ik deed het graag en vond het enorm boeiend. Zeker theoretische fysica heeft me altijd geïnteresseerd, al was het maar omdat mijn nonkel mijn nieuwsgierigheid op dat vlak prikkelde. Alles over de gekke wereld van de quantummechanica en relativiteit, ik wou dat echt kunnen snappen. Nog steeds trouwens.

 

Wat vindt u dan zo mooi aan wiskunde?

De zekerheid die ze biedt (eens bewezen, altijd waar) en de esthetiek die ze soms uitademt. Dat laatste vergt wat ervaring en een open geest, maar wanneer een bewijs in de juiste plooi valt, of wanneer het getal pi weer eens ergens opduikt waar je het niet verwacht, dan kan ik daar wel van onder de indruk zijn.

 

Was het altijd al uw plan om professor te worden?

Goh, neen. Blijkbaar wou ik als kind uitvinder of professor worden – al herinner ik me dat zelf niet meer – maar het ging allemaal vanzelf. Na mijn studies Wiskunde kreeg ik de vraag om te doctoreren (Richard, mocht je ooit deze woorden lezen: thanks again!) en van het een kwam het ander. Achteraf gezien heb ik hier uiteraard geen spijt van gehad, want mijn biotoop is wel degelijk die vijftien vierkante meter tussen het bord en een groep studenten.

 

Uw studenten zien u als de prof die nog het dichtst staat bij een comedian. Weet u de mening van Jan Modaal te weerleggen door te bewijzen dat wiskunde en comedy wel degelijk in één zin passen?

Humor en wetenschap liggen heel dicht bij elkaar. Als je een grap verzint, dan maak je een (leuke) mentale oefening: het begint vaak bij goed observeren en verbanden proberen leggen. Vervolgens probeer je daar iets creatiefs mee te doen: op dat vlak lijkt het wat op onderzoek verrichten. Dus het is een creatieve mentale constructie – en dat zou wat mij betreft de definitie van wiskunde kunnen zijn.

Ik ambieer overigens niet om komiek te worden, maar ik geloof wel in het Big Bang Theory-effect: ik denk dat een luchtige en speelse kijk op serieuze en vaak moeilijke zaken de interesse wel ten goede kan komen.

 

Ook heeft u aan de zijde van Lieven Scheire en een stel andere wetenschappers op het podium gestaan van de Science Comedy Night in Technopolis. Is dat iets wat u vaker doet? Wat waren uw ervaringen die avond?

Ik heb tien jaar geleden ooit een workshop stand-upcomedy gevolgd, en in die context heb ik wel al een paar keer op een podium gestaan. Maar ik heb die wereld vaarwel gezegd: laten we zeggen dat wetenschappelijk verantwoorde humor niet voor iedereen weggelegd is, en dat frustreerde me soms. De Science Comedy Night was anders, omdat ik daar echt voor 'het juiste publiek' stond. Het was dan ook een enorm toffe avond − ondanks de zenuwen, ik spreek dan ook niet elke dag voor 650 man − en ik hoop dat er meer van die initiatieven komen. Wat mij betreft was dat niet de laatste keer. Heel mooi om te zien ook hoeveel volk daarop afgekomen is, het leeft dus blijkbaar wel in Vlaanderen.

Mijn vorig comedyleven is trouwens ook een paar mensen bijgebleven. Zo had een van de organisatoren van een optreden me de raad gegeven om mijn grappen te verwerken in een boek, omdat hij vond dat de taalgevoeligheden en onderwerpen in mijn tekst verloren gingen op een podium. Die raad heeft acht jaar liggen rijpen, maar op een blauwe maandag ben ik er gewoon mee begonnen. Het resultaat gaat over wiskunde en wiskundigen ("wie zijn ze, wat doen ze, en lusten ze ook pindakaas?"), maar het is allesbehalve een tekstboek: het is in feite het ultieme antwoord op de vorige vraag. Een blad niet gelachen is een blad niet geslaagd, zoiets. Het is nog niet af, maar het einde is in zicht ...

 

Op welke plek zou u nu wel willen zijn?

Tokio! Hadden we niet afgesproken dat ik in ruil voor dit interview een ticket zou krijgen?

In Japan ben ik iets verloren, en ik keer graag zo vaak mogelijk terug om het niet te vinden. Ik weet dat het niet idyllisch klinkt, maar in Tokio gaat het om de esthetiek in de chaos. Een beetje zoals mijn sterke voorliefde voor metal, denk ik dan: onder dat snelle, en dat luide, en dat in-your-face-gehalte ligt een mooie boodschap. En de ramen in Tokio, uiteraard (de noedels dan, niet de vensters).

 

Als u met eender wie, levend of dood, een diner zou mogen houden, met wie zou u dan het liefst een avondje willen spenderen?

Henry Rollins (Amerikaans kunstenaar, n.v.d.r.). De energie die hij heeft, zijn verhalen, zijn aura, zijn talent: het mogen zelfs gewoon frieten zijn dan, dat zou me niet kunnen schelen.

Of met mijn vriendengroep 'Het Gerechte Pad' uiteraard. Maar die geraken niet weg met frieten. Zelfs niet die van Sergio Herman ...