Antwaarpe, ge zè gij veur mij ne klankenbrij

Nederlandse Antwerpenaar zoekt muzikale assimilatie

18/01/2021
🖋: 

Niet Vlaams genoeg voor de Vlamingen, niet Nederlands genoeg voor de Nederlanders. Geplaagd door zijn dualiteit duikt Antwerpenaar en keeskop Tino in het diepe vat van Vlaamse volksmuziek om te assimileren. Met wie? Moakt da zelf maar uit ze, frikandel.  

Terwijl ik al duimen draaiend aan het nadenken was over het perfecte startpunt van mijn zoektocht werd het me in de schoot geworpen. De Antwerpse gemeenteraad heeft na het overlijden van Stranger Bob Van Staeyen het lied Ântwârpe (op de wijs van Si tu t’appelles meláncolie) uitgeroepen tot volkslied van de koekenstad. Vergezeld door mijn tinnitus schoof ik achter mijn laptop om mijn muzikale inburgering een duwtje te geven. 

Met het eerste pianoloopje zwelt spontaan een nostalgisch gevoel op. Ach, piano voelt soms zo goedkoop, maar om nu te zeggen dat het niet werkt … Een lichte, breekbare stem zweeft erboven: “de lichtjes op de Schelde …” Maar net wanneer ik me klaarmaak voor een intieme ballade onder de Antwerpse sterren, sleuren de Strangers hun nummer de zeemanskroeg in, waar de halfzatte vaste klanten hun keeltje al gesmeerd hebben: “Antwaarpeee”, schalt het door mijn speaker. Teleurgesteld omdat volksmuziek weer zo typisch zichzelf is, hoor ik mezelf toch al onbewust mee neuriën. 

Ik weet het, volksmuziek is er niet om verfijnd te zijn. Als het iets aan zijn laars lapt, is het wel het elitarisme van muziekfans die zweren bij instrumentale jazz. De charme van lokale meezingers heeft nooit gelegen bij hun bijzondere akkoordprogressies of subliem gelaagde vocale melodieën. Virtuoze solo’s en onmogelijke zangnoten zullen de volkszangers worst wezen; als niemand mee kan blèren, waarom maak je dan muziek? Mijn vaktermen schuif ik dan ook maar de ijskast in terwijl ik de waterkoker aanklik. Een goede kop thee om mijn stembanden te versoepelen is meer dan nodig als ik me mentaal klaar maak om de meezingkwaliteit van het lied te beoordelen. Grote kans dat ik als pseudo-Antwerpenaar er giene zak van kan volgen, maar dat kan me eerlijk gezegd aan mijn reet roesten. 

Vanaf de eerste zin heb ik al moeite om bij “de lichtjes op de Schelde” mijn schraperige Rotterdamse “G” te onderdrukken ten voordele van de fladderende Antwerpse. Zo goed en kwaad als het gaat, probeer ik de luchtstroom tegen het harde gehemelte voorin mijn mond te duwen. Zijn die taalkundelessen toch nog ergens goed voor. Maar mijn secure luchtplaatsing ten spijt vervormen al mijn woorden bij de tweede zin al naar een onvoorzichtig lachje. Ik kan er ook ni oan doen dat die bei in beiaard verdacht veel op de bye uit het steenkolenengels van mijn Tante Jannie lijkt. Na het nummer voor de zoveelste keer opnieuw op te zetten strijd ik door het eerste vers, me afvragend waarom kinderen katteke willen spelen. 

Bij het refrein aangekomen knipper ik met mijn ogen wanneer ik de grammaticamoord over me heen laat vallen. “Antwârpe, gij zè ga veur mij … doar hemme kik m’n hart verlore.” Persoonlijke voornaamwoorden, werkwoorden en lidwoorden lijken onwillekeurig letters weg te gooien om ze later in een andere vorm er weer bij te nemen.  Wanhopig probeer ik de klankenbrij te schikken en herschikken, tot ik verslagen Google open om mijn dorst naar kennis te stillen. Ontgoocheld wanneer ik zie dat het niet vla maar flaa is probeer ik mijn hongergevoelens te onderdrukken terwijl het tweede vers wordt ingezet. 

Met lichte trots dat ik hier lang genoeg woon om de Vogelemart en Brabo te kennen frons ik mijn wenkbrauwen bij de bijzondere uitspraak van het ’T tjing-tjangsplein. Maar mijn Hollands taalalarm gaat pas echt af wanneer ne joenge fluit naar een mokke. Hebben alle tassen de mokken op straat gedreven om ten prooi te vallen aan fetisjisten? Zijn het opnieuw tassen als ze ergens binnengesleept worden? Met een kloppend hart open ik het Vlaams woordenboek om te realiseren dat de mokken-tassendiscussie een extra dimensie heeft. 

Terwijl de stemmen langzaam wegsterven nadat voor de derde keer aan het refrein wordt begonnen, maak ik, nog enigszins gefrustreerd over de mokken en met een piekende tinnituspiep, de balans op. Hoewel mijn assimilatiemeter door deze kennis iets meer gevuld zal zijn, bakkeleit mijn Noord-Nederlands taalpurisme tevergeefs met mijn liefde voor dialect om een duidelijke zwaai naar één kant. Ondanks mijn impasse op taalgebied kan ik in ieder geval met zekerheid stellen dat ik de eenvoudige muzikale constructie minder goed kan waarderen. Maar toch, heb je volksmuziek echt beleefd als je ze niet luidop hebt meegeschreeuwd met de stamgasten? Het antwoord daarop moet ik voorlopig schuldig blijven.