De toekomst van de associatie

10/05/2005

Wie dit jaar het middelbaar verlaat, krijgt gemiddeld een twintigtal reclamefolders van onderwijsinstellingen in zijn bus. Bij de jongeren die in 2020 afstuderen in het middelbaar onderwijs zullen dat er waarschijnlijk nog maar een stuk of vijf zijn. Die folders zullen afkomstig zijn van 5 associaties, namelijk de Leuvense, de Brusselse, de Limburgse, de Gentse en natuurlijk de Antwerpse. Binnen die associaties zal je kunnen kiezen uit allerlei opleidingen van twee niveaus: een academisch niveau en een professioneel niveau. Anno 2005 zijn we nog niet zover. Josse Van Steenberge, voorzitter van de Associatie van Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA), vertelt ons hoe we eraan gaan beginnen.

Waar betekent de associatie voor Josse Van Steenberge?

Josse Van Steenberge: Ik vind de associatie zeer toekomstgericht. Persoonlijk hoop ik dat de associatie de universiteit van de toekomst wordt en dat er tussen de huidige universiteit en de hogescholen samenwerkingsverbanden kunnen gezocht worden, zonder dat daar ingewikkelde juridische structuren voor nodig zijn. We zouden als een nieuwe universitaire structuur naar buiten willen treden. Als een geheel dat het volledige hoger onderwijs overkoepelt. Een onderscheid zal er natuurlijk altijd blijven: de hogescholen bieden een meer professioneel gerichte opleiding aan en de universiteit biedt academisch gerichte opleidingen aan. Maar we zouden graag de kloof tussen beide onderwijsvormen willen dichten, door meer samenwerking en meer en betere overstapmogelijkheden.

 

Wat wordt de rol van de Antwerpse associatie in Vlaanderen?

JVS: De associatie van Antwerpen moet een van de drie grote universiteiten van Vlaanderen worden, naast Gent en Leuven.

 

De associatie zorgt ervoor dat de hogescholen meer toegang krijgen tot onderzoeksmiddelen. De hogescholen met opleidingen van twee cycli zullen ook academische opleidingen kunnen aanbieden Wat zijn de voordelen voor de universiteit, als lid van de associatie?

JSV: Voornamelijk schaalvergroting. Er is geen enkele reden waarom bijvoorbeeld de kunstopleiding of de opleidingen ontwerpwetenschappen en industriële ingenieurs niet tot de universiteit zouden kunnen gaan behoren. Met de uitbreiding van de studierichtingen zou het aantal studenten aan de universiteit stijgen en de universiteit zou dankzij deze schaalvergroting ook op internationaal niveau groeien. Ik denk dat dat het voornaamste voordeel is voor de universiteit.

 

Aangezien de associatie nog maar net van start is gegaan, houdt ze zich momenteel voornamelijk bezig met werkgroepen, commissies en projectgroepen. Daarin wordt besproken hoe de associatie opgebouwd zal worden (bijvoorbeeld besprekingen rond accreditatie, samenstelling van de nieuwe faculteiten, etc.). Welke rol vervult de student hierin en hebben de studenten hierbij beslissingsverantwoordelijkheid?

JVS: Op dit ogenblik is de inbreng van de studenten binnen deze werkgroepen en commissies weinig zichtbaar. Er zijn wel zeer goede contacten met de ASRA (Algemene Studentenraad Associatie Antwerpen), en we zien hen ook als werkgroep binnen de associatie. De beleidsplannen van de associatie worden voorgelegd aan de verschillende raden binnen de universiteit en de hogescholen en daar zijn de studenten ook vertegenwoordigd. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de onderwijsraad van de UA. De rol van de student binnen de Associatie zal in de toekomst zeker en vast uitgebreid worden, maar we besparen ons in deze fase dubbel werk door niet zelf een aantal raden op te richten waarbinnen studenten vertegenwoordigd zijn.