koeterwaals

het laatste woord

10/11/2020

Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Ook dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten te hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze editie het begrip ‘koeterwaals’. 

“O vreemde Hovaardy! Die ons eyghen Lantingeboren een Revelduytsch, een krom-tongh en een Koeter-waal maackt!” riep Bredero uit over rederijkerskamer d’Eglentier, waarmee begin zeventiende eeuw het woord koeterwaals voor eens en altijd een plaats in onze Prisma's en Van Dales zou innemen. Welk vergrijp, welke euveldaad heeft zo een calorisch vermogen gehad dat de volksdichter zo kokend heet van woede zich de genese van een gloednieuw woord op de hals heeft gehaald? Het delict in casu was van een ambtsgenoot, die zich van een louter francofoon vocabulaire bediende bij het prijzen van een goed glas wijn. Van een beetje rederijker mag toch verwacht worden haer eyghen bral-woorden niet in haer moeders spraack te incorporeren, maar die tenminste fatsoenlijk te verduytschen?

Maar het gebruik van het woord houdt niet op bij grensoverschrijdend woordgebruik: koeterwaals (met de klemtoon op het rund, niet op de identiteit van onze zuidelijke wederhelft) betreft het dialect van hen die in tongen spreken. De Elsschoten, Nesciones en andere nieuw-zakelijke lieden die beroep doen op eenvoud van schrijven, kan men niet verwijten koeterwaals te spreken; zij die zich dikwijls bedienen van Finkersiaans taalgebruik en van Ostaijistische expressie des te meer, daar een verblijfsvergunning voor Koeterwallonië slechts de onduidelijksten der sprekers toekomt. Waarachtig, slechts degenen die de ruimte vullen met gebazel, exotisch woordgebruik en bedenkelijke zinsopbouw kan men ervan betichten, koeterwaals te spreken.

In tegenstelling tot wat u wellicht zou vermoeden, huist de oorsprong van deze uitdrukking niet bij hen die ons paspoort delen maar onze linguïstiek schuwen: daarvoor zal men bij onze Germaanse naburen moeten aankloppen, waar de uitdrukking Kauderwelsch de tand des tijds ook heeft overleefd. Met Welsch wordt door de Duitsers van oudsher op eender welke Romaanse taal gezinspeeld. Maarten Luther zou het onverstaanbare Reto-Romaans uit het Chur-gebied, het huidige Oost-Zwitserland, Churwelsch hebben genoemd. Nu heeft de Zwitser patent op onverstaanbaar zijn: naar het schijnt is hun derde grootste stad naar dit fenomeen vernoemd. Het Tirolische dialect hanteerde niet de naam Chur, maar Kauer, wat de verbastering naar Kauderwelsch reeds vergemakkelijkt. Bredero moet naast volksdichter dus ook avant-aprés-skiër geweest zijn. Zo niet, dan blijft de traverse van dit woord naar het Hollandse polderlandschap gehuld in mysterie, net als de betekenis van een zuiver koeterwaalse tekst.