wie zonder zonde is...

of waarom niet zo onschuldige volwassenen toch nog steeds Sinterklaas zouden moeten vieren

05/12/2019

Het nakende winterlandschap wordt alweer ontsierd door pikzwarte rookpluimen. Nee, ze ontvluchten dezer dagen niet louter de bakstenen fabriekstorens. Het zijn de brandstapels in het noorden die de sneeuw zwart kunnen doen kleuren. Door traditionalistisch gebakkelei een traditie vergallen – het is allemaal wat ironisch. Maar ik laat het mijn hart niet te nauw naderen. Ik vier immers geen feest van blanke baas en zwarte knecht. Ik vier een hoger idee. Dat doe ik zelfs nog nu ik negentien ben. En eigenlijk zou iedereen dat moeten doen.

Alleszins mág iedereen dat. Want voor wie het nog niet doorhad: er zijn wel degelijk stoute kinderen geweest dit jaar, aanstootgevende huilbaby’s, onhandelbaar grut en talrijke jeugdcrimineeltjes. Toch beweerde Jan Decleir in elke toespraak het tegenovergestelde – sinds dit jaar doet Wim Opbrouck dat trouwens, de pretendent. Die bewering heeft natuurlijk alles te maken met het rooms-katholieke geloof in de onvoorwaardelijkheid van Gods liefde. Tegenwoordig is zeker niet iedereen die Sinterklaas viert een devote kerkganger, maar laat de achterliggende idee wel net zijn blijven hangen. Ook vele moeders en vaders willen jaarlijks toch even die formele bevestiging van ouderlijke genegenheid aan hun kinderen meegeven. Alleen heb ik dat nu door.

Ik begrijp nu namelijk dat mijn ouders zich uitgerekend die zesde decemberdag toe-eigenen om hun liefde te materialiseren. Het mooie is dat door dat besef het geschenk van wezenlijk in louter symbolisch verandert – maar blijf vooral een deugniet en vertel hun niet dat je de cadeautjes feitelijk niet meer nodig hebt om de boodschap te doorgronden. Ergens is Sinterklaas dus ook een fiat van het kind aan zijn of haar ouders om die liefde te kunnen blijven tonen. Die reden is althans voor mij fundamenteel. Maar voor wie er niet zo diep over nadenkt, blijft het uiteraard een uitgelezen kans om cadeaus te krijgen. 

Bovendien had ik steeds het geluk niet alleen beschoten te worden met clementines en chocolade aan het thuisfront, ook mijn middelbare school droeg steevast haar steentje bij. Ze hoeft niet eens katholiek te zijn om te beseffen dat een mooi gebaar de nakende examens net dat beetje minder angstaanjagend maakt – en laat ons eerlijk zijn, gratis eten wordt telkens weer met open armen ontvangen. Zo voelde ik mij gesteund en gesterkt door mijn school (dankzij mijn volle maag, weet je wel). Even hield die me namelijk teder het hand boven het hoofd en ervoer ik haar gekke, ondefinieerbare, onpersoonlijk-institutionele liefde. Voorwaar: fervent regent die uitdovende herinnering jaren later nog als assen neer in mijn betoog. 

Enigszins gelaten betrad ik dan vorig jaar de aula op mijn eerste universitaire 6 december. Ik had me op mijn negentiende laten verrassen door mijn ouders, omdat ik in het kielzog van hogere studies het einde van een traditie gevreesd had. Maar nee, daar was ie weer geweest, hun onvoorwaardelijke liefde. Ik was benieuwd naar wat de studentenverenigingen voor ons in petto hadden… Halverwege onze oersaaie les stormden ze binnen, zwarte Sint en witte Piet – in latex. Niet langer kon ik mijn hart nog bedwingen: ik veerde recht, ramde opgewonden mijn vuisten op de vouwtafeltjes naast me, maar voor ik uit volle borst ‘Zie ginds’ kon aanvangen, lag ik buiten westen op de grond. Fruittella in m’n oog. Een roze.