proffenprofiel: Tine Van Osselaer

over stigmata, oma Fonkel en de zoektocht naar een schedel

03/05/2020
proffenprofiel: Tine Van Osselaer (© Tine Van Osselaer | dwars)
Bron/externe fotograaf

Tine Van Osselaer


Het proffenprofiel toont professoren zoals je ze nog nooit zag: als mensen. dwars stelt de vragen die bij menig student al jaren door het hoofd spoken, maar die ze zelf niet durven stellen. Tine Van Osselaer is professor binnen het departement Geschiedenis. Daarnaast is ze vooral actief als onderzoeker aan het Ruusbroecgenootschap aan Universiteit Antwerpen.

U werkt aan het departement Geschiedenis als docent en onderzoeker. Was dat de carrière waarvan u als kind droomde?

Eigenlijk wilde ik altijd al onderzoek voeren. Als kind leek archeologe worden me wel leuk, dus ik ben zeker binnen hetzelfde domein gebleven. Ik heb altijd vastgehouden aan mijn passie en heb er dan uiteindelijk mijn job van kunnen maken. Je moet natuurlijk ook veel geluk hebben, maar in mijn geval is het goed gekomen.

 

Wat doet u het liefst in uw vrije tijd? Staat die dan ook in teken van geschiedenis?

Niet altijd. Ik kook bijvoorbeeld graag. Ik heb nooit gedacht dat ik zo’n keukenprinses was, maar ik volg nu toch al vijf jaar les. Ik ben ermee begonnen met mijn zussen om elkaar vaker te zien. Intussen hebben we de koksopleiding achter de rug en zijn we vervolmakingscursussen aan het volgen. Elke week is het een andere keuken. Vorige week was het bijvoorbeeld de Franse keuken en hebben we bouillabaisse gemaakt. Het is nog moeilijk om te zeggen wat ‘mijn keuken’ is, daarvoor ben ik nog te veel aan het verkennen. Thuis maak ik meestal gerechten van Yotam Ottolenghi, dat gaat wat sneller.

Mijn vriendenkring bestaat toch voornamelijk uit historici, dat zegt misschien ook al veel (lacht). Uitstapjes en reizen die we samen maken, hebben hierdoor wel vaak iets met geschiedenis te maken. We hebben allemaal andere specialisaties, daarom hebben we meestal onze eigen lijstjes van bezienswaardigheden die we willen zien. Het is fijn om die te bezoeken met gelijkgezinde mensen.

 

Een moeilijke vraag voor historici: stel dat u met gelijk wie, levend of dood, een gesprek mag voeren, wie nodigt u dan uit?

Ik zou natuurlijk iedereen willen ondervragen die ik de voorbije jaren heb onderzocht. Iemand aan wie ik meteen denk, is Bertha Mrazek, een gestigmatiseerde uit Halle. Ze stond aanvankelijk bekend als Gloria, de leeuwentemster, en werd daarna een nachtclubzangeres. Dan heeft ze een carrièreswitch gemaakt en is ze profetes geworden. Op een gegeven moment heeft hij ervoor gekozen om als man door het leven te gaan. Eerst was zijn literaire alter ego George Marasco, nadien stond hij bekend als Père Jean. In zijn geval is het moeilijk om onderzoek over zijn leven te doen, want de informatie die we hierover hebben komt altijd van derden, zoals zijn volgelingen, die nog steeds actief zijn. Met hem praten zou leuk zijn.

 

U bent ook actief bij het Ruusbroecgenootschap, hoe bent u daar terechtgekomen?

Ik ben mijn opleiding gestart met klassieke oudheid, dus ik heb eerst in Gent Klassieke Filologie en Klassieke Geschiedenis gestudeerd. Dan heb ik een tijdje in Nederland meegewerkt aan een groot onderzoek over de verslaggeving over kunst en cultuur in de 20e eeuw. Dat was mijn overstap naar de nieuwste tijd, waarin ik dan in Leuven gedoctoreerd heb over religieuze geschiedenis vanuit een genderperspectief. Nadien ben ik mij aan het Ruusbroecgenootschap meer gaan verdiepen in devotie en mystici. Het project waar ik nu aan werk gaat over gestigmatiseerden. Daar schrijft ons team ook geregeld blogposts over.

 

Wat is de gekste ervaring die u al heeft meegemaakt bij uw onderzoek?

Ik heb veel atypische archiefervaringen, dus er zijn wel een aantal verhalen. Aan het archiefmateriaal op de zolder van een school in Berchem geraken was bijvoorbeeld best moeilijk. Het was archiefmateriaal over Clara Jung, een Vlaamse gestigmatiseerde. Aangezien we dankzij een krantenartikel in contact zijn gekomen met de priester die hier meer over wist, ben ik bij hen terechtgekomen. Om de mensen te overtuigen om me het materiaal te laten inkijken, moest ik twee middagen taart eten met de priester. Nicky Langley, de actrice van oma Fonkel uit Mega Mindy, is de eerste keer meegeweest omdat ze ook al een boek had geschreven over het elfde gebod. De priester had een sleutel van het archief op zolder. "Als Clara Jung wil dat je het archief ziet, zal de sleutel draaien", was de regel volgens hem. Blijkbaar waren er ook al mensen gesneuveld die het archief niet mochten zien, dus ik was zenuwachtig. In mijn geval draaide de sleutel gelukkig. Na even onderhandelen hebben we de priester zo ver gekregen dat het materiaal nu bewaard wordt in het Ruusbroecgenootschap, nadat ik het eerst heb geïnventariseerd. Je moet er als onderzoeker soms wat voor over hebben ...

Mijn bizarste ervaring moet toch wel de zoektocht naar het hoofd van Louise Lateau geweest zijn. Op het moment dat ik doorhad dat het hoofd van deze gestigmatiseerde ontvreemd was uit haar graf, heb ik er mijn persoonlijke missie van gemaakt om het terug te vinden. Wekenlang liep het ene spoor na het andere dood. Ik kon de schedel traceren tot de jaren 70, tot ik geen enkel aanknopingspunt meer had. Toen ik niet veel later in het archief zat met de man die na mij het archief zou afsluiten, zei hij: ‘Weet je wat ze nu hebben gevonden op de rommelmarkt?’ Hij stapte naar de kast vlak naast me, haalde er een soort kussensloop uit en onthulde de schedel van Louise Lateau. Omdat ik niet op verkenning wilde gaan waar ik geen toestemming had, lag het hoofd dat ik al weken aan het zoeken was gewoon vlak naast mij. Ik wilde dat ik kon zeggen dat ik het hoofd van Louise Lateau heb ontdekt, maar eigenlijk heeft het hoofd mij gevonden.