mens sana in corpore sano
05/04/2016
🖋: 

Student en sport. Vloeken deze woorden? Nochtans leuzen genoeg om je te laten inspireren: van de gouwe ouwe ‘een gezonde geest in een gezond lichaam’ tot ‘zweet is slechts vet dat huilt’ of de gevleugelde woorden van Rocky Balboa: “It ain’t how hard you hit. It’s about how hard you can get hit and keep moving forward.” Neen? Weten ze je niet te raken? Te lui, te hard geleerd, te veel gefeest? Ik begrijp het en wil helpen. Daarom beoefen ik iedere maand een sport in jouw plaats.

De scharnieren van de zolderluik kraken. Op die manier maken ze duidelijk dat ze al jaren in een toestand van rust verkeren en liever in die positie waren gebleven. Doof voor hun waarschuwingskreten trek ik het houten gevaarte naar beneden en baan me via de zoldertrap een weg naar omhoog. Boven is het muf, donker en koud. De zolder is een vijandige omgeving. Een plaats waar nooit iemand hoeft te komen tenzij het echt moet. Gesitueerd in de nok van het huis, ver weg van de bruisende woonkamer, de geurende keuken en het chaotische washok. Een plaats om dingen op te bergen, te verstoppen en te vergeten. De plaats waar ik me nu bevind.

 

Al snel sta ik oog in oog met het voorwerp dat me naar deze plek van onheil heeft gebracht. Een oude kwelduivel is het. Een verdrongen demon. Een ontzagwekkend kwaad dat me jarenlang in de ban heeft gehad en me nu onverschrokken vanop het onderste rek van een obsoleet meubelstuk zit aan te staren. Bedekt onder een dikke laag stof maar nog even grijs als toen ik hem er jaren geleden achterliet. Rechthoekig van vorm als een hoogtechnologische brooddoos gevuld met draden, tandwielen en andere machinerie. De poorten van de geheugenkaarten lijken op neusgaten, de start- en openknop op twee onheilspellende ogen. Voorzichtig neem ik het beest vast. Het stof dringt tot diep in mijn poriĂ«n, prikt genadeloos en laat donkere sporen na op mijn vingertoppen. De irriterende voorbode van een onuitwisbare fout. Maar dit alles gaat aan me voorbij. Onwetend en onverstoord als een blinde doofstomme daal ik de zoldertrap af. Zorgeloos fluitend, hoewel ik de doos van Pandora in mijn handen heb geklemd. Welkom terug in mijn leven,  PlayStation.

 

“EĂ©n spelletje nog. Het allerlaatste. Ik beloof het!” Ik moet lachen wanneer ik terugdenk aan de smeekbeden die ik mijn ouders toewierp in de hoop dat ze me nog wat langer in m’n spelwereld zouden laten vertoeven. Aan de talloze stralende zomerdagen die ik liever binnen doorbracht, gekluisterd aan het televisiescherm. Slaap, hygiĂ«ne, sociaal contact? Wat had ik daar aan? Gamen moest ik. Gamen zou ik. Gamen deed ik.

 

Hoe heb ik me ooit zo kunnen laten meeslepen door dit onbeduidend stukje technologie? En nu, nu ik de PlayStation opnieuw aansluit op onze oude tv, leg ik uit doodse verveling de controller na een kwartiertje neer en druk zonder schroom het toestel uit. Ik vind er niks aan. Zorgeloos fluitend vertrek ik naar de les, terwijl het onschuldig stuk vergane glorie op de salontafel achterblijft.

 

De theatervormige aula gonst van energie. Geroezemoes echoot door de zaal terwijl de professor een onophoudelijke woordenstroom uitkraamt. Pennen klikken en papieren ritselen. Peinzende blikken verraden knetterende breinen. Alles lijkt normaal. Alles lijkt zoals het hoort. En daar zit ik. Het lukt me geen moment de aandacht bij de les te houden. Ik laat mijn hoofd in m’n handpalm rusten en staar doelloos naar buiten. Langzaam voel ik mezelf wegglijden in een onrustige droom, maar tegensputteren kan ik niet.

 

Plotsklaps word ik gewekt. Een onbekende man grijpt me bij de schouders en schudt me door elkaar. Vervolgens schreeuwt hij iets onverstaanbaars en drukt een machinegeweer in m’n handen. Rondom mij ontploffen granaten en ik zit tot kniehoogte in het slijk. Verschrikt kijk ik rond. Waar is de aula gebleven? Wanneer de man de angst in mijn ogen gewaarwordt, lacht hij en zegt sussend: “Geen nood Stijn, je hebt nog drie levens.” Drie levens? Wat bedoelt hij daarmee? Voor ik hem om uitleg kan vragen, ontploft er een granaat op een boogscheut van ons twee en wordt alles zwart.

 

Opnieuw word ik met een schok wakker. Een blitse bolide scheurt door verlaten straten terwijl een zee van rood-blauwe zwaailichten aan zijn bumper kleeft. Achter het stuur zit dezelfde man die me net op het slagveld vergezelde. In de leren zetel naast hem zit ik, ineengedoken van schrik omdat ik ervan overtuigd ben dat we tegen deze snelheid eerder vroeg dan laat uit het raam gekatapulteerd zullen worden. Maar behendig bestuurt mijn mysterieuze metgezel deze doodskist op wielen langs alle obstakels en neemt zo steeds meer afstand van de loeiende sirenes en flikkerende zwaailichten. Dan draait de man zich naar mij, de voet nog steeds vol op het gaspedaal, en zegt: “Eindelijk ben je terug. Je hebt wel je tijd genomen.” Terug? Ben ik hier dan eerder geweest? Ik wil vragen wat hij juist bedoelt, maar plots rijdt een van de kudde losgekomen combi een zijstraat uit en pats! Alles wordt zwart.

 

Een derde maal ontwaak ik. Ik bevind me in de aula waarin ik daarnet les had, maar dit keer lijkt hij volledig verlaten. De professor staat stilzwijgend op het podium. Ik steek mijn hand op om te vragen wat hier gaande is, maar alvorens ik iets kan zeggen onderbreekt de professor me en begint luidkeels archaĂŻsche spreuken te declameren. Vervolgens haalt hij vanonder zijn bureau een staf boven en richt die op mij. Verbaasd kijk ik hem aan. Dan herken ik hem. Het is de man van het slagveld, de man in de auto. Ik sta recht en loop naar hem toe, maar net voor ik hem kan bereiken verschijnt aan het uiteinde van zijn staf een felle lichtbol en vervolgens een flits. Alles wordt zwart.

 

Het is donker buiten. Ik zit thuis op de bank. De PlayStation staat op de salontafel en in m’n hand ligt een controller. Uit het scherm van de televisie schijnt een zacht, wit licht. Op het beeld lees ik twee woorden en grinnik zachtjes. Game over.



achter de schermen
04/04/2016
🖋: 

‘De politie, uw vriend’, moeten ze bij Lokale Politie Antwerpen en Stad Antwerpen gedacht hebben toen ze ons op 2 september 2015 voorstelden aan de Campusagent. De Campusagent, zegt u? Sinds september is hij de contactpersoon voor studenten die met al hun vragen terecht kunnen op zijn nieuwe Twitteraccount. Wij wilden weten met wat voor vragen dan precies. Oh, en waar zijn fameuze bijnaam ‘marsepeinen reus’ vandaan komt. dwars ging praten met Joris Brijs, de enige echte Campusagent.

Intimiderend. Dat is de eerste gedachte die in mij opkomt wanneer ik voor de Oudaan sta. Een enorm betonnen gebouw, dat dreigend boven je uittorent. Ik ben enkel gewapend met mijn lange lijst vragen, maar krijg het gevoel dat ik een zware misdaad heb begaan.

 

De Campusagent blijkt gelukkig helemaal niet intimiderend, ondanks zijn baard en zijn lengte van twee meter. Hij wacht me op in een kantoor op de twaalfde verdieping, met een uitgestrekt panorama over de stad achter zich en een brede glimlach op zijn gezicht. Ik vuur meteen mijn lange lijst vragen op hem af, voor een keer niet via Twitter maar in levende lijve. 

 

 

Hoe is de Campusagent ontstaan?

“Er is sinds 2000 een Studentenflik in Leuven, en in 1995 was er zelfs al een in Hasselt, toen nog met de Rijkswacht. Sinds 2014 is er ook een Studentenagent in Geel. Die hebben hun bureel of spreekuur op de campus zelf, maar in Antwerpen is dat met al de verschillende campussen natuurlijk een pak moeilijker.”

 

“Het idee van de Twitteraccount is ontstaan uit een bestuursakkoord van Lokale Politie Antwerpen. Men wilde onderzoeken hoe de politie sociale media kan gebruiken voor betere communicatie. De Antwerpse politie had al langer een eigen Twitteraccount, maar toen kwam het voorstel om een apart account te maken voor contact met studenten.”

 

“En dan moesten we nog een naam verzinnen. ‘Campus’ maakt meteen duidelijk waarover het gaat: het wijst op de studenten, maar ook op de buurt en bewoners rond de Stadscampus. Het woord ‘agent’ kent natuurlijk ook iedereen. Eigenlijk ben ik geen agent, maar inspecteur. Dat is een andere rang. Maar ‘inspecteur’, dat klinkt zo onderzoeksachtig. Dus hebben we het maar op ‘agent’ gehouden.”

 

 

Hoe ben je Campusagent geworden?

“Ik was al wijkinspecteur in de Antwerpse binnenstad, waar de studentenbuurt deel van uitmaakt. Sinds 2006 voorzien we extra toezicht in die buurt. Vroeger vooral op donderdagavonden, omdat dat de drukste studentenavond was, maar de laatste jaren bijna alle dagen van de week. Het is dus gestart als een onderdeel van de wijkwerking, en ik was binnen het wijkteam verantwoordelijk voor de studentenbuurt. In 2015 hebben ze daar dan een naam opgeplakt.”

 

“Ik sta in voor alles wat met studenten te maken heeft. Studentenfeestjes, horeca in de buurt en dergelijke. Ik zit ook bij het Antwerps Studentenoverleg en heb mee de huidige doop- en feestcharters opgesteld. Je komt mij onder andere tegen op de jaarlijkse workshops voor nieuwe praesidia waar ik uitleg geef over die charters. Verder werk ik vaak samen met GATE15. We ondersteunen elkaars campagnes.”

 

“Het helpt wel dat ik zelf actief ben geweest in het studentenleven. Voor ik bij de politie ging, heb ik hotelschool gevolgd en daarna Hotelmanagement aan de AP Hogeschool, toen nog Hogeschool van de Provincie Antwerpen. Daar heb ik in een praesidium gezeten. Ik ben quaestor geweest, praeses, mentor voor het leven, peter en bierkoning. Ik heb thuis dus wel wat van die lintjes liggen. En ik weet er genoeg over, ze moeten mij dus niks proberen wijsmaken, die studenten.”

 

“Het was handig dat ik in het begin nog veel studenten kende. Ik was toen nog niet lang weg uit het studentenleven en ging zelf nog wel eens naar een cantus of TD. De week erna stond ik dan in uniform bij diezelfde studenten om te zeggen dat ze teveel lawaai maakten, en dat werd echt goed ontvangen. ‘Ah ja mannen, dat is de Joris, we kennen dieje, misschien moeten we toch efkes stiller zijn’ was het dan altijd. Of ‘Ah maar gij zijt diejen ene!’ En dan gaven ze mij gelijk. Dat is de laatste jaren wel veel minder geworden. Maar daar ga jij nu verandering in brengen, hĂ©.” Hij glimlacht nog eens breed.

de Campusagent (© Natasja Van Looveren | dwars)

 

Wat zijn de grappigste dingen die je als Campusagent al hebt meegemaakt?

“Er gebeuren heel veel grappige dingen. Maar als je erover nadenkt is dat politioneel gezien vaak helemaal niet grappig. Zo lagen er eens zandzakjes bij een werf en ’s nachts hadden studenten die allemaal leeggegoten en van het zand een soort fort gemaakt. Keigrappig eigenlijk en goed gedaan, maar ja, dat mag gewoon niet, dat is beschadiging van andermans goederen. En dan komt heel dat politioneel verhaal. Dus we moeten natuurlijk zeggen dat dat niet mag.” Zijn toon wordt serieus. “Eigenlijk is dat niet grappig, hĂ©.” Maar lang houdt hij het niet vol, daar is die glimlach alweer.

 

“In de latere uurtjes gaan studenten vaak met ons in discussie. Regelmatig van die zelfverzekerde rechtenstudenten die denken dat ze alles weten over strafrecht. ‘Ik ben wel zat, maar jullie kunnen mij niks doen’ en dan komen er hele wetgevingen naar boven. Maar er bestaat wel zoiets als bestuurlijke aanhouding. Dat betekent dat als iemand voor overlast zorgt of dronken op straat loopt, wij die persoon mogen aanhouden. Daar hebben ze dan nog nooit van gehoord en dan valt heel hun argumentatie in elkaar. Dat is ook grappig.”

 

“We merken de laatste jaren dat de student heel verbaal wordt. Niet agressief, maar heel mondig. Toen ik nog student was en wij de politie zagen aankomen, dan zeiden wij gewoon ‘Ja, meneer’ en ‘Nee, meneer’ en dachten we enkel ‘hoe rapper die weg zijn, hoe beter.’ En dan deden we weer verder zoals we bezig waren. Terwijl nu veel studenten in discussie gaan. Ik snap dat niet goed.”

 

Als wij komen zeggen dat er teveel lawaai is, dan volgt er altijd een hele argumentatie. ‘Maar meneer, het is zo’n schoon weer buiten’ of ‘Maar wij mogen binnen niet roken’, terwijl dat niet nodig is. Als de muziek wat stiller wordt gezet en iedereen efkes naar binnen gaat, dan is dat in orde.”

 

“Ik zeg niet dat je klakkeloos alles moet overnemen wat we zeggen, maar even logisch nadenken zou al veel oplossen. Als de politie zegt dat je teveel lawaai maakt en je bent wat stiller, dan komt dat goed, dan hoef je niet te discussiĂ«ren. Dat zorgt bij veel van mijn collega’s voor frustraties. Ze verliezen hun geduld dan wel eens en daarna hoor je dan ‘de politie was weer onvriendelijk’. Maar meestal komt dat wel ergens vandaan, hĂ©. Dat is wel een tip die ik wil meegeven aan de studenten: eerst denken en dan doen. Stel jezelf de vraag: ‘als ik dit doe, is dat dan een goei idee?’, en is het antwoord daarop ‘nee’, awel, doe het dan ook niet.”

 

 

Zijn er dan veel klachten over overlast?

“Ja, heel veel klachten. Het is de laatste jaren op bepaalde pleinen ook veel erger geworden. Op de Stadswaag is de overlast veel groter geworden, op de Ossenmarkt is het dan weer veel minder en op het Frans Halsplein is het helemaal weg. Hoe komt dat? Er gaan café’s weg, maar de studenten blijven. Er komen zelfs steeds meer studenten bij. Die beginnen zich dan te concentreren op bepaalde plaatsen, zoals op de Stadswaag. Dan is meer overlast gewoon onvermijdelijk. Het zou ideaal zijn als er weer meer studentencafé’s bijkwamen, dan wordt dat lawaai meer verspreid.”

 

Er komen ook overal nieuwe appartementen bij in de buurt. Hebben die mensen ongelijk om hier te komen wonen? “Natuurlijk niet, maar je hebt wel avonden dat het hier heel druk kan zijn. Dat moeten ze ook begrijpen. En omgekeerd zouden studenten zich wel meer mogen inleven in de buurtbewoners. Heel tof om in een gemengde buurt te wonen, maar als je vroeg moet opstaan om te gaan werken en er staat om drie uur nog iemand voor je deur te brullen, is dat niet leuk. Studenten denken te vaak dat ze alleen zijn, maar dat is niet zo.”

 

“Er zijn wel vormen van overlast die verminderd zijn. Het wildplassen is bijna helemaal verdwenen. Een jaar of vijf geleden konden we makkelijk vijftig wildplassers per avond op heterdaad betrappen. Sinds er meer politie in de straten rondloopt is dat veel minder, als we er nu nog een hebben op een maand is het al veel. Luid roepen en overgeven tegen gevels is bijvoorbeeld ook achteruit gegaan. Gelukkig maar.”

 

 

En zijn er nog andere dingen veranderd nu er meer blauw op straat te zien is?

“We merken de grootste verschillen bij het wildplassen en ook bij vuilbakske stamp, al blijft dat jammer genoeg nog steeds populair. De aanwezigheid van de politie heeft blijkbaar wel een langdurig effect. We zetten vooral aan het begin van het academiejaar meer agenten in in de studentenbuurt, om iedereen bewust te maken van onze aanwezigheid en dat blijft toch wel effect hebben tijdens het jaar. Niet dat wij veel PV’s moeten schrijven of gasboetes, door onze aanwezigheid daalt al die kleine overlast wel.”

 

“Er lopen de laatste tijd ook veel minder rare figuren rond op straat. Ik heb dat ook al van studenten zelf gehoord, dat ze vaak van die rare mensen zagen rondlopen in de buurt van een cafĂ© of terras, waarvan je duidelijk kon zien dat het geen student was, en dat daarna bleek dat er een gsm of portefeuille gestolen was. Die zullen er nog altijd wel ergens rondlopen waarschijnlijk, maar we hebben er in ieder geval al veel minder klachten over. Dat is dus ook iets goe voor de student. Maar wij zijn er ook niet tegen de studenten natuurlijk.”

 

“Als je toch een verdacht figuur ziet rondlopen, of je ziet iets gebeuren dat niet klopt, mag je trouwens altijd meteen het noodnummer 101 bellen. Veel mensen denken dat dat nummer enkel dient voor als er echt iets heel ergs is gebeurd, maar als je iets ziet gebeuren dat verdacht is, zoals een inbraak of een diefstal of wat dan ook, dan mag je daar altijd meteen naar bellen. Er wordt dan meteen een interventieteam uitgestuurd om zo snel mogelijk achter de verdachte aan te gaan. Voor minder dringende vragen kan je altijd terecht bij de twitteraccount van de Campusagent. Je gaat dan altijd snel antwoord krijgen, maar voor dringende zaken kan je beter meteen naar 101 bellen.” 

 

 

En ten slotte ... Vanwaar komt je bijnaam?

“Ah goed dat je dat vraagt. Het is al eens fout geciteerd. Mijn bijnaam is ‘marsepeinen reus’, maar in Knack noemden ze mij ‘marsepeinen ventje’. Ik ben twee meter groot, dus dat is wat vreemd. De naam komt van toen ik nog interventies deed voor ‘de 101’. Ik raakte toen vaak gekwetst door verdachten. Ze hebben mijn neus al eens gebroken, mijn elleboog is kapot en mijn knieĂ«n zijn al een paar keer overgestampt. Ik gebruikte mijn grootte vaak om te intimideren. Normaal moet je een veiligheidsafstand houden, maar mijn grootte maakt mensen kalmer en daar maakte ik dan gebruik van. Maar zo raakte ik snel gekwetst. Een kwetsbare reus, eigenlijk.”

 

Toch een beetje intimiderend dus, die Campusagent. Heldhaftig ook wel. Maar vooral heel erg vriendelijk, en ik weet nu dat ik met mijn vragen zeker bij hem terecht kan. De politie, uw vriend? Het is nog waar ook. 

 

 

Voor meer informatie:

 

  • de Blauwe Lijn: 0800 123 12 (gratis nummer voor niet-dringende meldingen)
  • voor dringende oproepen of als je iets verdachts opmerkt: 101


het laatste woord
04/04/2016
🖋: 

Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten ter hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze keer: topinamboer.

Een topinamboer, ook wel aardpeer, jeruzalemartisjok of knolzonnebloem genoemd, is een knol om u tegen te zeggen. Ja hoor, u leest het goed. Deze maand in ‘het laatste woord’ niet één, maar wel vier laatste woorden! Een mens zou voor minder de weg kwijtraken. Hoewel de aardpeer de voorbije jaren wat in onbruik raakte, is dit knobbelige knolletje tegenwoordig weer in opmars. Het is vooral populair als deel van de alomtegenwoordige campagnes om ‘vergeten groenten’ terug te brengen. Men kan zich moeilijk inbeelden hoe het komt dat een groente met vier verschillende namen vergeten wordt.

 

Topinamboer (aardpeer, jeruzalemartisjok of knolzonnebloem) kan worden klaargemaakt zoals zijn verre kozijn de aardappel. Je kan ze koken, bakken, poffen, pureren, voederen aan je knaagdieren, of gebruiken als knaldemper wanneer je een moord gaat plegen voor Don Corleone. Je kan ze ook rauw eten, bijvoorbeeld in een salade.

 

Een esthetisch bezwaar echter: bij contact met lucht en licht verkleurt het vruchtvlees van de topinamboer al snel naar een onaangename bruine tint. In dat opzicht lijkt het een beetje op de student die eindelijk op skivakantie kan vertrekken, om een week later met een heus jeruzalemartisjokkleurtje weer in de aula te zitten.

 

Hoe de topinamboer aan drie van zijn vier namen is gekomen blijft onzeker. De  enige naam waar een duidelijk verhaal aan lijkt vast te hangen is ‘jeruzalemartisjok’.  En dit komt dan nog van een verkeerde uitspraak uit het Italiaans. Zet na ‘gnocchi’ en ‘bruschetta’ ook maar ‘girasole articiocco’ op de lijst van onuitspreekbare Italiaanse voedingsmiddelen. Voor de naam ‘knolzonnebloem’ lijkt de etymologie meer voor de hand liggend. De knolzonnebloem is namelijk een knol onderaan de stengel van een grote gele bloem. De herkomst van ‘aardpeer’ is ook niet zo moeilijk te achterhalen: een knol met een hoog zetmeelgehalte, die lijkt op een aardappel wanneer je je ogen een beetje toeknijpt. Wat ‘topinamboer’ betreft, blijkt het om een verbastering te gaan van de naam van een inheemse Braziliaanse stam.

 

Hoe je het ook mag noemen, je kan er niet omheen: dit knolletje lijkt op een drolletje.  



microscoop op wetenschap
04/04/2016
🖋: 

Software die cyberpesten detecteert: het klinkt als sciencefiction, maar de verwerkelijking is nabij. Dat bewijzen professor Walter Daelemans en zijn collega’s bij CLiPS – voluit Computational Linguistics and Psycholinguistics –, het onderzoekscentrum voor computerlinguïstiek verbonden aan het departement Taalkunde van Universiteit Antwerpen. In het hoofdkwartier in de Lange Winkelstraat worden bruggen geslagen tussen taalkunde en ICT. De missie: zorgen dat computers taal begrijpen op dezelfde manier als mensen dat doen.

In tegenstelling tot mensen kunnen computers enorme hoeveelheden informatie in luttele seconden verwerken, in casu teksten. Kennis extraheren uit tekst gebeurt op drie niveaus. Het eerste is objectieve kennis, waarbij de feiten, relaties en concepten uit een relaas worden blootgelegd. Ten tweede is er sentimentanalyse, waarbij opinies uit de tekst worden gefilterd. Ten slotte verraadt een tekst allerhande informatie over de auteur zelf, die via automatische taalanalyse te detecteren valt. Op dit niveau neemt CLiPS een unieke positie in het onderzoek in. Werd een tekst geschreven door een man of een vrouw? Is die persoon intro- of extravert, jong of oud, hoogopgeleid of laaggeschoold? De profilering gebeurt op basis van datamining, waarbij gezocht wordt naar statistische verbanden binnen grote hoeveelheden informatie, om die dan toe te passen op nieuw materiaal. In dit geval gaat het over factoren als zins- en woordbouw, spelfouten, het gebruik van voornaamwoorden, ... die samenhangen met bepaalde kenmerken van de auteur.

De resultaten geven een impuls aan andere takken van het wetenschappelijk onderzoek: taalkundigen, psychologen en sociologen buigen zich met graagte over nieuwe, statistisch gefundeerde inzichten in ons taalgebruik. Buiten de academische wereld is de computerlinguĂŻstiek relevant door haar concrete toepassingen. In het forensisch onderzoek kan taalanalyse bijvoorbeeld nuttig zijn om auteurs van vermeende zelfmoordbrieven of dreigmails te ontmaskeren.

 

cyberpesten in woord en beeld

Een van de lopende projecten bij CLiPS is AMiCA, dat staat voor Automatic Monitoring for Cyberspace Applications. In samenwerking met KU Leuven en UGent wordt er gewerkt aan een systeem dat veiligheid op het internet garandeert voor jongeren op vlak van seksueel grensoverschrijdend gedrag, cyberpesten en depressie. Hierbij worden de drie niveaus van tekstanalyse gebruikt, in combinatie met beeldanalyse.

De software zoekt automatisch naar beledigingen, grensoverschrijdende voorstellen en abnormaal taalgebruik in chatgesprekken en statusupdates op sociale media. Hij inspecteert daarvoor zinnen en woorden, inclusief emoticons. Het algoritme bepaalt zelf wat relevant is en waarschuwt indien nodig de moderator. Die controleert de geselecteerde inhoud en grijpt eventueel in. Dat doet de software dus niet zelf, daarvoor staat de technologie nog niet genoeg op punt. Of dit ooit wel het geval zal zijn, is onzeker. Met gevoelige onderwerpen als cyberpesten, depressie of zelfs grooming door pedofielen moet je heel voorzichtig omspringen. Het risico bestaat dat de software faalt en een onschuldige aan de schandpaal wordt genageld of dat ouders panikeren omdat het systeem beweert dat hun dochter op het punt staat zelfmoord te plegen. De rol van de moderator – de mens achter de machine – blijft dus cruciaal.

Doel van het AMiCA-project is het aantal gevallen dat de moderator moet controleren reduceren, wat tijdswinst oplevert bij het oplossen van de problemen. Bijkomend voordeel is dat de verzamelde informatie het onderzoek naar (online) sociale netwerken vooruithelpt. In het huidige basisonderzoek worden verschillende algoritmes getest. Eind dit jaar volgt dan de integratie van de prototypes in de workflow van sociale mediaproviders.

 

‘bitch’ is al lang geen scheldwoord meer

Op basis van taalgebruik achterhaalt de computer redelijk vlot dat twaalfjarige Jana eigenlijk 45-jarige Roger is, maar cyberpesten detecteren is veel complexer. Zoeken naar scheldwoorden en beledigingen volstaat niet, want er speelt meer dan sleutelwoorden en taalkundige aspecten. De pester zal immers ook uitgescholden worden, door de bystanders van het slachtoffer. Daarnaast bepalen de likes voor bepaalde pesterijen mee de ernst van de situatie. Nog een moeilijkheid is dat sommige beledigingen geen beledigingen zijn: als een paar pubers elkaar vriendschappelijk uitschelden voor 'bitches', hoef het systeem de moderator niet te storen.

De kunst is het algoritme slim genoeg te maken zodat het niet te snel alarm slaat en toch serieuze gevallen niet laat passeren. Een cursus begrijpend lezen voor computers bestaat vooralsnog niet, maar via machine learningtechnieken verbetert de software zichzelf. Hij voert miljarden experimenten uit en onderzoekt combinaties die het petje op ons menselijke brein te boven gaan. Zo verandert een computer in een geautomatiseerde taalkundige die zelf modellen uitvindt en niet slechts ingevoerde kennis reproduceert. In de strijd tegen cyberpesten is deze artificiële intelligentie een welkome bondgenoot.



de eenvoud in het vizier
04/04/2016
🖋: 
Auteur

Is het onze natuur die roept? Of eerder ‘wegroept’, weg van de luide, drukke agenda die samen met de wekker in je oren brult. Of weg van een huis vol materialisme, dat in de schaduw ligt van hoge gebouwen in de concrete jungle met zijn mensen die er als mieren omheen trippelen. Een drukke levensstijl kan je soms overweldigen, of strookt niet met wie je bent of waar jouw waarden liggen. Zou simpeler gaan leven dat oplossen? Gaan we back to basics?

We lijken er soms naar te verlangen: romantisch verdwalen in een nieuwe stad, een dag je vijf verschillende e-mailaccounts (en Blackboard) niet hoeven nakijken, of minder spullen hebben en genieten met minder. Je leven eenvoudiger maken kan op verschillende manieren. De smartphone lijkt ons bijvoorbeeld soms met de voeten van de grond te halen. Het is echter niet zo makkelijk om onze smartphone (inclusief gps, rekenmachine, uurwerk) – al is het maar een uurtje – links te laten liggen. Sommigen zoeken hun heil in trends die steeds meer aan populariteit winnen. EĂ©n opkomend fenomeen zijn de digitale detoxvakanties waar alles dat zijn leven haalt uit een stopcontact opgeborgen wordt en je soms toegang hebt tot de wellnessruimtes, enkel en alleen als je je elektrische apparaten afgeeft. Is zo’n oord een moderne versie van de grot van Jean-Baptiste Grenouille, waar we even inkruipen terwijl buiten een grote stinkende hoop e-mails en verplichtingen zich langzaam opstapelt?

 

trends wijzen de weg

Zorgen die kleine machientjes dan echt voor te veel druk(te) in ons leven? Elke vijf jaar wordt er een tijdsbestedingsonderzoek gedaan. Uit dit onderzoek blijkt dat we nu meer vrije tijd hebben dan in 1966 doordat we minder lang werken en technische snufjes onze dagtaken verlichten. Sara Van Wesenbeeck, life & business coach en organizing expert, zegt dat we deze vrije tijd vervuilen door de manier waarop we werken en noemt dit polluted time. We onderbreken bijvoorbeeld telkens onze aandacht door e-mails te checken of sms’jes te lezen op de smartphone. “We hebben de hele dag hard gewerkt, maar vragen ons op het einde van de dag af wat we nu hebben verwezenlijkt”, aldus Van Wesenbeeck. “We moeten slimmer werken, minder onderbreken en meer focusmomenten hebben.” Je kan bijvoorbeeld soortgelijke taken samenzetten. Tweemaal per dag je e-mails beantwoorden zorgt voor minder drukte in je hoofd dan elk kwartier één mail.

 

Een andere trend die zegt ons leven eenvoudiger te maken, is het ontdoen van onnodige spullen. “Spullen kosten je tijd”, zegt Van Wesenbeeck. Onze Nederlandse medestudenten vullen al volop de container, maar Vlaanderen is nog niet zo bekend met het boek van Marie Kondo, dat een wereldwijde hype is. Volgens deze Japanse opruimgoeroe word je gelukkiger wanneer je enkel de spullen bijhoudt die je blij maken en je hoognodig hebt.

 

Door je van het overbodige in je huis te ontdoen, maak je plaats voor rust en tijd in je hoofd. Opruimen en consuminderen zijn bovendien ook manieren om het op te nemen voor de aarde en natuur, in plaats van mee te gaan in de consumptiemaatschappij. Minder rommel in je huis. Minder drukte door je smartphone.

 

als zalmen tegen de stroom in

Deze trends lijken een logische reactie – en nood – in tijden van burn-outs en overal pop-uppende reclames die je hoofd tot ontploffing brengen. Maar is de 21ste-eeuwse stress de enige reden om als een slang alles van je af te schudden en opnieuw te beginnen? Als je nu met de knapzak op vakantie gaat en verwacht daarmee een trendsetter te zijn, zit je fout. Ludo Abicht, professor en filosoof, vertelt dat ingaan tegen de huidige maatschappij en een simpele levensstijl navolgen al twee bloeiperiodes in de vorm van countercultures heeft gekend. Eind 19de eeuw besloten Duitse jongeren van burgerlijke komaf hun vleugels uit te slaan, de geur van romantische groene bossen en vrijheid tegemoet.

 

De beweging die Wandervogel heette wilde teruggaan naar de natuur. Hiermee lieten ze een maatschappij vol regeltjes achter. Een levensstijl waar vrouwen thee dronken met het pinkje omhoog en mannen sigaren rookten in gedrapeerde salons werd ingeruild voor lange trektochten door de bossen, van berghut tot berghut, in losse kleren en op sandalen.

 

“Ze waren bijvoorbeeld vóór gezond eten, gezond leven, wandelen in de natuur en tegen de korsetten van vrouwen. Je mocht niet binnen in de berghut als je met de auto was en sommigen waren zelfs al vegetariĂ«r”, vertelt Abicht verder. “Het was een tegenreactie op de GrĂŒnderzeit.” De GrĂŒnderzeit was een periode van economische groei waar de burgerij een grote invloed had op de cultuur. De Wandervogel is uiteindelijk in elkaar gezakt door het uitbreken van de wereldoorlogen en kreeg een opvolger in de jaren ’60.

 

plastics

Met de silver fifties en golden sixties ontstond een nieuwe counterculture. Tijdens deze bloeiperiode geloofde men in heropbouw en vooruitgang. Ludo Abicht gaat verder: “In de film The Graduate zie je hoe Mr. McGuire tegen Benjamin zegt: ‘I’ve got one word for you: plastics.’ Alles is kunstmatig. En in de late jaren ’50 beginnen mensen zich vragen te stellen over de natuur die verloren gaat en de afhankelijkheid van olie. Dan komen er enkele auteurs, waaronder Theodor Roszak met The Greening of America en Herbert Marcuse met One-dimensional Man.”

 

De bewegingen die ontstaan in Amerika en zich tegen de maatschappij keren uiten zich door de opkomst van het leven in communes, het boeddhisme, meditatie en door zich te bevrijden van de aardse beslommeringen. “Rousseau werd een icoon in die periode, men wilde terug naar de natuur. Er kwamen survivalhandboeken uit en men wilde alles zelf maken. Een aantal zaken deden wij ook, bijvoorbeeld onze eigen yoghurt maken.” (En hier, beste lezer, stuiten we ook op trend nummer drie: alles zelf maken. De laatste jaren heb je waarschijnlijk al van het paleodieet gehoord, waar je het voedingspatroon van onze voorvaderen opneemt, of zag je artikels verschijnen met instructies om je eigen yoghurt te maken.)

 

The Great Refusal

Het leven in die communes was een levensstijl waar iedereen werkte naar zijn eigen kunnen, men weg wilde van het patriarchaat en weigerde zich te laten dicteren door de consumptiemaatschappij. The Great Refusal was een anticonsumptiebeweging. “Wij namen hieraan deel. We werkten corporatief, waarbij we samen voedsel kochten bij de boeren en dat verdeelden onder elkaar. Dat is allemaal idealistisch, ik weet dat wel, maar het was een gevoel dat je je niet noodzakelijk moest laten leiden door de nieuwste mode; het consumeren als zodanig was niet het ideaal. Consumeren was inkopen doen om te overleven”, zegt Abicht.

 

 â€œAls je van luxe hield, dan was dat jouw zaak, zolang het niet ten koste ging van anderen. We waren voor bewust consumeren en duurzaamheid.”

 

De nekslag voor wat wij, twintigjarigen, vaak oppervlakkig als ‘hippiecultuur’ beschouwen was de oliecrisis in de jaren ‘73. “We hebben dat een jaar of twintig gedaan en dat blijft een onafgewerkte droom”, zegt Abicht. Uit die tegenbewegingen zijn de groenen ontstaan, toen nog Agalev, werd het conserveren van de natuur belangrijk en kennen we nu organisaties zoals Natuurpunt.

 

de eenvoud (voor zich)zelve

De nieuwe trends kunnen we wellicht geen counterculture noemen die verklaart waarom de politieke partij Groen momenteel veel aanhangers heeft, of waarom Bartel Van Riet ons op de televisie leert hoe we tomaten moeten telen. Maar het lijkt alsof we onze tuin eerder omspitten voor ons eigen plezier dan uit bezorgdheid voor de natuur. Ook de wifi-detoxvakanties en opruimtechnieken om meer tijd en rust te creëren zijn een meer individualistische ervaring om back to basics te gaan, en niet per se om te besparen op de batterij van de aarde. Aan de andere kant behaalde Dagen Zonder Vlees dit jaar een recordaantal van 90.000 deelnemers, dat de inzet voor een groter doel aantoont. Misschien zal het streven naar eenvoud zich nog verder ontwikkelen?

 

“Er is nu een bewustzijn dat leidt tot wat je zegt, dat je niet altijd afhankelijk moet zijn van je gsm en dergelijke”, zegt Abicht. “En wij waren inderdaad meer sociaal

gericht – niet dat we het altijd goed deden – maar we kwamen uit een maatschappijkritische beweging. Nu is iedereen individueler, maar je merkt nu toch wel dat wanneer er iets is zoals een crisis, je een collectieve vorm van solidariteit ziet. De mensen reageren elk jaar solidair op iets. Nu zal het trouwens ook anders zijn dan de vorige keer aangezien wij leefden in een periode van economische vooruitgang.”

 

Het lijkt een soort van omgaan met deze maatschappij, die trends, in plaats van volledig een bepaalde levensstijl te volgen. Eén week wellness zonder internet lijkt ook meer haalbaar dan een leven in Amish-kledij (om maar even een extreem voorbeeld naar boven te halen van een eenvoudige levensstijl). Sara Van Wesenbeeck vertelt dat trends er niet voor niets zijn gekomen.

 

“Trends wijzen erop dat er iets is, al zijn deze van voorbijgaande aard. Soms maken mensen onrealistische afspraken met zichzelf. Routines en gewoontes introduceren en verankeren zijn een betere optie.” De trends kunnen je dus bewust maken van problemen. Het is een kwestie van evenwicht zoeken tussen je eigen behoeften en de mogelijkheden in de samenleving.

 

De roeping van de eenvoud en natuur steekt dus af en toe in de geschiedenis de kop op en lijkt dit nu ook te doen. De mate waarin we die beantwoorden hangt af van hoe ver je wilt gaan, voor wie je het doet en andere aspecten zoals de maatschappelijke en economische ontwikkelingen. En het kan maar even deugd doen, rustig dit artikel lezen in dwars op old school papier terwijl je je smartphone de voorbije tien minuten op stil hebt gezet.



studieadvies en studentenbegeleiding
03/04/2016
🖋: 

Studeren aan de universiteit is voor sommigen absoluut geen appeltje-eitje. Dreigende deadlines, tantalusthesissen, kolossale katers en blijvend bankroet. De rapen zijn gaar en je ziet door de bomen het bos niet meer. Gooi de handdoek niet in de ring ondanks al dat zware gezwoeg, studeren kun je leren. dwars sprak met Daniël Boeykens en Sara Backx van de Dienst voor Studieadvies en Studentenbegeleiding en dwarse student Robbe Weyn die zelf een training volgde.

naald in de hooiberg

Er zijn natuurlijk knappe koppen die sinds de middelbare school weten hoe ze hun handen uit de mouwen moeten steken, maar sommige studenten lopen tegen de lamp en zien het niet meer zitten. Net zoals bij de Anonieme Alcoholisten is de eerste stap die je moet zetten, toegeven dat je hulp nodig hebt. Je trots opzij schuiven is lastig, maar het is essentieel dat je je imperfecties accepteert en het roer omgooit.

 

Het is duidelijk dat je aan de slag moet, maar waar begin je in hemelsnaam? Met een kijkje te nemen op de website van Universiteit Antwerpen bijvoorbeeld. Daar kun je onder de pijler ‘Onderwijs’ het kopje ‘Studeren aan UAntwerpen’ vinden en vervolgens op ‘Begeleiding’ klikken. Zo krijg je een beeld van de verschillende trainingen die de universiteit aanbiedt. Of je nu een angsthaas of stresskip bent, het is tijd om de koe bij de horens te vatten.

 

Als je liever langsgaat voor persoonlijk advies, kun je een bezoekje brengen aan het Studenten Informatie Punt (STIP). Daar word je doorverwezen naar de begeleider die bij jouw situatie past.

 

STIP brengt steun

dwars wordt verwelkomd door Daniël Boeykens en Sara Backx, studentenbegeleiders die zelf ook een waaier aan trainingen geven. Allebei zijn ze opgeleid als psycholoog en psychotherapeut, maar wensen liever niet zo genoemd te worden.

 

“We willen de trainingen aanreiken als studiebegeleiding, wat niet betekent dat er geen plaats is voor psychologische ondersteuning, maar de drempel dient laag te zijn”, legt Boeykens uit. “Als er een bordje op de deur zou hangen met ‘Psychotherapeut’ weet ik zeker dat er veel minder studenten zouden binnenstappen.”

 

“Van de 20 000 studenten die onze universiteit telt, volgden er vorig jaar 551 een training. De helft daarvan volgt een cursus in het kader van studievaardigheden. De overige helft vraagt advies over hoe ze best omgaan met faalangst, stress of uitstelgedrag”, vertelt Boeykens.

 

“De trainingen pakken specifieke problemen aan, studenten die kampen met depressieve gevoelens zijn daar een voorbeeld van. Hier werken we in kleine groepjes van zes mensen, dit is ideaal om tijd te maken voor de individuele verhalen. Voor personen met faalangst ligt dit aantal op acht, terwijl leren presenteren liefst in een zo groot mogelijke groep wordt gehouden”, voegt Backx toe.

 

buiten onze macht

“Soms zijn er studenten die zich voor verschillende cursussen tegelijk inschrijven. Als je aangeeft dat je last hebt van stress en faalangst, en ook wil leren hoe je assertief kan zijn, dan is er wel meer aan de hand. In zo’n geval benaderen we de student voor een persoonlijk gesprek”, vertelt Boeykens. “Deze een-op-eensessies blijken ook veel meer geliefd te zijn, meer dan duizend studenten verspreid over 5.600 contacturen komen hiervoor langs.”

 

Maar wat nu als er dingen meespelen die te ernstig zijn om tijdens een training op te lossen?

 

“Wanneer er serieuze persoonlijkheidsstoornissen zijn, kunnen we beter doorverwijzen. Het is essentieel dat dit op de juiste manier gebeurt. Studenten met weinig zelfredzaamheid of zelfvertrouwen volgen we nauwgezet op”, zegt Backx. “We willen natuurlijk ook weten of ze effectief zijn aangekomen op de plaats waarnaar wij ze hebben doorverwezen.”

 

weten waar het schoentje wringt

“Het aantal studenten aan UAntwerpen neemt elk jaar toe, maar het aantal dat deelneemt aan een training is de laatste jaren redelijk constant gebleven”, stelt Boeykens vast. “We zouden graag meer mensen bereiken. Op Blackboard en in je studentenmail kun je onze gegevens terugvinden en voor de eerstejaars houden we een speech aan het begin van het jaar. Zo pogen we iedereen op de hoogte te stellen, maar ergens loopt dat blijkbaar mis. Uit evaluatieformulieren die we na elke voltooide sessie laten invullen, blijkt dat de studenten tevreden tot zeer tevreden zijn met de trainingen. Als negatieve feedback wordt aangegeven dat het aanbod aan trainingen moeilijk terug te vinden is.”

 

“We weten zeker dat deze trainingen studenten kunnen helpen. Maar ons doel is niet om simpelweg de slaagpercentages te verhogen”, zegt Boeykens. “We proberen het haalbaarder te maken om succesvol je studie af te ronden. We willen randvoorwaarden creĂ«ren om te studeren. Of je al dan niet zal slagen, dat is iets anders.”

 

De verschillende soorten trainingen klinken alvast veelbelovend, maar hoe dit door de getrainde studenten in praktijk wordt omgezet is een ander verhaal. Om hier een klaar beeld over te krijgen, peilen we naar de mening van ervaringsdeskundige, Robbe Weyn. In het tumult van de afbraak van de Vrijdagmarkt drinken we een pintje in de eerste lentezon.

 

van uitstel komt afstel

“Dankzij een gepassioneerde leraar in het middelbaar, wist ik zeker dat ik Geschiedenis wilde studeren”, vertelt Robbe. “De eerste twee jaar op de unief ging studeren vlot, maar het derde en vierde jaar verliep dat steeds stroever. Ik vertoonde ernstig uitstelgedrag. De leerstof leek zo veel dat ik maar bleef uitstellen en uiteindelijk te weinig tijd had om die hoeveelheid nog te kunnen onthouden.”

 

“Toen heb ik besloten om me in te schrijven voor de training ‘Uitstellen aanpakken’. Het was een interactieve werkgroep van vijftien studenten en er werd lesgegeven door net afgestudeerde psychologen”, legt hij uit. “Het eerste kwartier werd er theoretische uitleg gegeven en nadien startte de probleemoplossende sessie. Deze sessie kon bestaan uit een aantal casussen die we met z’n allen moesten bespreken of persoonlijke situaties die werden besproken. Het beste aan de lessen was absoluut het gezamenlijk overleggen.”

 

“Het gebruik van de agenda in mijn telefoon heeft me sterk geholpen. Ook al blokkeerde ik zelf de momenten dat ik moest gaan studeren in de bib, toch voelde het aan als een externe persoon die me wat meer discipline gaf. Dat semester was ik voor al mijn vakken geslaagd”, knikt hij. “Op het moment zelf had de training nut, maar zodra de lessen voorbij waren viel de druk weg. De methodes werkten bij mij enkel als iemand mij opdroeg om taken uit te voeren tegen de volgende week. Er waren studenten in mijn groep die de trainingen meermaals hebben gevolgd, maar voor mij was de impact niet groot genoeg.”

 

“Ik vind studeren leuk om de verkeerde redenen”, lacht Robbe. “Ik amuseer me te hard na de college-uren, maar het grootste struikelblok voor mij is dat ik voor sommige oersaaie vakken maar niet slaag. Ik vind de energie bijna niet meer om me ervoor in te spannen. Spijtig dat ik die vakken wel nodig heb om mijn diploma te behalen.”

 

“Me inschrijven voor een training zal ik waarschijnlijk niet meer doen. Voor veel studenten kan ik het zeker aanraden, maar een half jaar na de gevolgde cursus was het effect bij mij al weggeĂ«bd”, verklaart Robbe. "Hoe dan ook rond ik dit jaar mijn bachelor Geschiedenis af. Ik kan da zo wel.”

 

 

Kan je zelf een duwtje in de rug gebruiken? Ga dan langs bij het STIP, op de eerste verdieping van de Agora in gebouw E van de Stadscampus.

Op Campus Drie Eiken kun je terecht in gebouw G lokaal G029 en op Campus Groenenborger in gebouw T lokaal T205. Een afspraak maken kan steeds via het nummer +32 3 265 48 72.



een geschetste Inge Heremans
03/04/2016
🖋: 

Maandelijks pronkt er een kokette dame met een uitgesproken, vaak sarcastische kijk op het leven op onze achterflap. Dit alter-ego luistert naar de naam Cordelia. Maar waarschijnlijk ken je haar al van de tekeningen op het studentenrestaurant. Met intrigerende, doordachte en humoristische korte plotlijnen weet ze onze nieuwsgierigheid aan te wakkeren, maar wie is de persoon achter Cordelia echt? Het academiejaar blaast straks zijn laatste adem uit en na zes edities is onze vraag nog steeds niet beantwoord. Zevende keer, goede keer. 

Wie niet waagt, niet wint. Dus trekt dwars haar stoutste handschoenen aan en stuurt een mailtje. Of de niet-getekende versie van Inge een keertje in ons magazine wil verschijnen. Op de voorpagina? Alstublieft? Een bescheiden viering van haar twintig jaar illustreren? Na een paar keer heen-en-weer mailen mogen we de illustrator onze prangende vragen voorschotelen.

 

schetsboekjes verzamelen

Absorbeer je als kunstenaar ook veel kunst?

“Eigenlijk doe ik dat te weinig. Wanneer ik reis, stap ik wel altijd een museum binnen. De laatste drie jaar reizen mijn lief en ik steeds naar Japan en daar heb je prachtige musea. Het huiveringwekkende Hiroshima Peace Memorial Museum bijvoorbeeld. Daar hou je je ogen niet droog. Maar evengoed vind ik het fijn om Japanse tuinen te bezoeken. De schoonheid die je daar vindt, heb ik verder alleen nog maar in beeldende kunst gevonden. En hier gaat het over natuur. Levende dingen! Het is alsof het me precies daarom des te harder en dieper raakt. Terwijl ik op zich echt niets bijzonders heb met tuinen of parken."

 

"Thuis bezoek ik echter te weinig tentoonstellingen. Dat is de onvermijdelijke miserie als je je handen al vol hebt met een heel leven dat georganiseerd en draaiende moet blijven. Die noodzaak valt weg als je op vakantie bent. Het enige waar je dan mee bezig kan zijn is dĂ t. Ik kijk wel heel erg veel rond, zowel op reis als thuis. Zo vind ik in de meest banale dingen wel inspiratie. Ik kĂ n me niet vervelen.”

 

 

Heb je tussen het werk door nog tijd en zin om voor jezelf te tekenen? Wat ontstaat er dan op papier?

“Tijdens vakanties zeker. Sterker nog, ik word onrustig als ik een dag niet aan tekenen toekom. Ik teken en schrijf op wat ik zie, hoor of wat me opvalt. Of wat me net nog niet was opgevallen tot ik om een af andere reden gedwongen wordt om ergens te wachten of te zitten. Zo heb ik toch al een paar honderd schetsboekjes gevuld. Ik kom dan ook niet buiten zonder.”

 

“Ook Cordelia is als karakter ontstaan in zo’n schetsboekje. Na mijn studies Grafisch Ontwerp aan Sint-Lukas in Brussel ging ik Wijsbegeerte studeren in Leuven. Toen al tekende en schreef ik alles neer wat me opviel. Wie wat zei. Wat ik zei. Wat ik dacht. Hoe ik had willen antwoorden. Enzovoort. Het werd een soort van veredeld dagboek met veel fictie. Het oog van mijn toenmalig lief viel op die tekeningen en hij maande me aan ze op te sturen naar wat kranten en magazines. Ik heb zijn raad opgevolgd en mocht plots beginnen. Ik heb daar opvallend veel geluk mee gehad.”

 

“Alleen had ik nog geen naam voor mijn personage. Ik wilde absoluut niet mijn eigen naam gebruiken, maar tegelijkertijd wou ik toch een link met mezelf. Na flink wat denken, kwam ik uit op Cordelia. Een aantal jaar eerder had ik namelijk een tijdje gerepeteerd met Jan Decorte en Sigrid Vinckx voor hun stuk Meneer, de Zot en het Kind, gebaseerd op King Lear. In dat stuk speelde ik het ambetante kind, Cordelia. Vandaar."

 

dame voor de spiegel

Vind jij jezelf dan ook ambetant? 

“Natuurlijk! Ik beschouw dat ook als een compliment. Niets is zo erg als voortdurend moeten horen hoe lief je wel bent. Dan voel ik me een schaapknuffel in de armen van een amechtig, in het roze gekleed prinsessenkind met een geknepen, kwetterend en irritant stemmetje."

 

Waarin verschilt Cordelia van jezelf?

"Cordelia heeft lijntjes en ik heb er niet eens één (lacht). Nee, Cordelia is mijn alter-ego. Letterlijk: mijn ander ik, maar ook anders dan ik. Ik word Cordelia ook niet beu, eerder mezelf. Cordelia is nog altijd iets fictief, waarmee ik kan doen wat ik wil. Met mezelf is dat iets moeilijker. We worden ook samen ouder. Rimpels verschijnen, kinderen komen en worden ouder. Maar uiteindelijk denk ik dat je als tachtigjarige nog met net dezelfde gevoelens te kampen hebt als toen je twintig jaar was. Natuurlijk veranderen er accenten, uiterlijkheden en situaties. Maar emoties blijven emoties.”

 

Zijn er dan ook emoties of situaties waarvan je merkt dat je die niet in een tekening kan vatten?

“Het nu. Het tekenen gebeurt altijd achteraf, net zoals denken, schrijven en zelfs kijken. Zoals we sterren zien die eigenlijk al lang dood zijn.”

 

Is tekenen voor jou ongeveer hetzelfde als dagdromen?

“Dat is een mooie vergelijking. Tekenen heeft ergens iets escapistisch, omdat je een eigen wereld creĂ«ert. Maar ik merk vooral dat tekenen voor mij altijd iets is geweest om de bestaande wereld te kunnen ordenen. Om de dingen rondom en in mij in een kader te zetten, eerder dan er van weg te vluchten. Bovendien is het ook een manier om met pijnlijke of beschamende dingen om te gaan. Als ik daar dan iets zachts of net iets hard van kan maken, lijkt het meer beheersbaar te zijn. Alsof ik er een dekentje over heen leg. Een zacht of net een prikkend.”

 

 

 

 

Heb je door het illustreren jezelf (her)ontdekt? Ben je op kantjes van jezelf gestoten?

"Euh, ja, ergens wel. Maar misschien is dat zoiets als de kip of het ei. Tekenen is een vorm van denken voor mij. Net zoals schrijven dat is. Je ordent gevoelens, ideeĂ«n, theorieĂ«n en gedachten die je hebt over jezelf, de wereld rondom je. Ik denk niet dat ik heel erg blind ben voor mijn kleine kantjes. Ik ben een stuk strenger in oordelen over mezelf dan ik ooit zou kunnen zijn voor iemand anders. Precies omdat ik mezelf ken en geen verzachtende omstandigheden kan inroepen."

 

Zijn er onderwerpen die je zelfs met dekentjes echt niet op papier wil zetten?

“Politici, actrices of bekende mensen. Ik vind hen minder interessant dan de buschauffeur of de poelier. Er zit te veel façade op die eerste categorie en ik heb het geduld niet dat eerst weg te krabben. In mijn cartoons voor De Tijd beĂŻnvloedt politiek of het nieuws mijn werk natuurlijk wel, maar toch probeer ik daar ook alles naar het gewone leven te trekken.”

 

potloodlijnen

Hoe ontstaan jouw cartoons? Heb je een bepaald tekenritueel? 

“Ik heb sowieso een verzameling van ‘aanzetten’ in mijn schetsboek. Van deze flarden van teksten, conversaties of beelden maak ik dan een scenario. Dat lijkt nog het meest op pratende, heel schetsmatige hoofdjes. Die teken ik dan verder uit in potlood. Vervolgens leg ik ze op de lichtbak, zet ze in inkt en kleur ze vervolgens digitaal in. Rituelen heb ik niet, behalve dat ik het liefst alleen ben als ik werk. Maar dat is dan eerder een soort van concentratie die ik nodig heb.”

 

Waarom heb je net voor het genre van de cartoon gekozen? En niet bijvoorbeeld voor een strip of een kinderboek?

“Ik lees ontzettend graag kinderboeken, maar voor wat ik wil vertellen lijkt me dat niet het juiste medium. Ik zou mezelf moeten beperken in iets waar ik niet in beperkt wil worden. Een lange strip heb ik tot nog toe niet gemaakt. Dat heeft echter met tijd te maken en ook met plaats; in een krant krijg ik maar een beperkte ruimte om te publiceren.”

 

Waarom koos je om te tekenen, en niet om te schilderen, beeldhouwen, 
 ?

“Omdat tekenen het snelste gaat. Dat is de enige reden. Ik heb wel geschilderd of dingen in de ruimte gemaakt. En ik vond dat ook heel erg fijn, maar ik heb niet zo heel veel geduld. Ik hou ervan als alles snel gaat.”

 

Er was dus niet iets of iemand die maakte dat je het potlood oppakte?

“Niet echt. Ik vermoed dat de meeste tekenaars zijn beginnen tekenen zoals de meeste kinderen, alleen houden zij er niet mee op.”

 

ervaren illustratrice

Je bent al twintig jaar aan de slag als illustratrice. Waar ben je nu het meeste trots op?

“Dat is een hele moeilijke vraag. Ik ben niet zo’n trots iemand. Ik zou mezelf eerder omschrijven als een blij persoon. Ik ben blij dat ik besta, blij dat mijn kinderen bestaan, blij dat ik mijn lief heb leren kennen en heel blij dat ik mag tekenen.”

 

Niet trots zijn, betekent dat ook dat er geen tekeningen van je ophangen bij jouw thuis?

"Inderdaad. Er hangen eigenlijk alleen maar vreemde dingen op in ons huis. Opgezette dieren die we her en der op de kop getikt hebben. Rare etsen van op rommelmarkten. Maar zelfs al die rare zaken hangen alleen maar in de gang. Eigenlijk is dat een geweldige ruimte in ons huis. Het is een trappenhal die heel hoog gaat met een glasraam bovenaan in het plafond. Deze hal heeft ervoor gezorgd dat we op dit huis gevallen zijn."

 

"In mijn atelier kleven wel schetsen of wat prints van tekeningen op de muur of kasten, maar dat is puur functioneel. Ze hangen daarom ook alleen maar met wat plakband vast. In alle andere ruimtes zijn de muren blank gebleven. Ik weet niet precies waarom. Misschien omdat ik me wil omringen met witte, lege bladen om die beter te kunnen vullen aan mijn werktafel?"

 

"Bij mijn ouders hangt wel heel wat werk aan de muur. Daartoe behoren ook heel gĂȘnante olieverfschilderijen van toen ik veertien jaar was. Zij zijn wel trots. Misplaatst trots denk ik dan, maar wel trots (glimlacht)."

 

Je bent niet alleen illustratrice van beroep, je geeft ook les. Welke raad geef je jouw studenten mee?

“Dat talent niet alleen goed kunnen tekenen of vertellen is. Dat kan iedereen wel in meer of mindere mate aanleren. Het belangrijkste is gewoon dat je niet opgeeft. Dat je er tegen kan dat mensen je werk niet smaken en niet willen publiceren. En dat dat niet het einde van de wereld is, integendeel. Elke mislukking zou je kracht moeten geven. Het moet je doen verbeteren. Talent is vooral niet opgeven.”

 

Als je terug kijkt op de laatste twintig jaar, zie je dan zaken waarvan je spijt hebt?

"Spijt is wat de geit schijt, zegt mijn lief. De spijt komt altijd achteraf. En spijt heeft alleen maar nut als je die betuigt aan iemand anders dan jezelf. Maar spijt hebben voor jezelf om iets wat je zelf hebt gedaan? Dat is alsof je medelijden hebt met jezelf en dat is volgens mij heel deconstructief. Dat verlamt, dat is wenen dat nergens toe leidt. Het enige wat je kan doen is proberen zin geven aan alles, dus ook aan de zogezegde 'foute' beslissingen. Er iets uit leren. Maar zelfs dat kan ik niet: zo ben ik altijd te laat met mijn boekhouding. Ik leer niets uit de vorige boetes of dringende mailtjes van mijn boekhouder (lacht)."

 

Heb je als kunstenares nog onafgestreepte zaken op je to do-lijstje staan?

“Pff, er is nog zo veel dat ik zou willen doen dat ik niet eens een lijstje heb. Ik kan ook niet zo goed tegen lijstjes, die doen me te veel aan huishoudelijke taken denken.”

 

mensenkaters

Wat had je graag geworden indien je niet had getekend of lesgeven?

“Oh, ik heb veel beroepen overwogen als kind, waaronder: straaljagerpiloot (Vliegen! En snel!), paracommando (want ik wou uit een vliegtuig springen), oorlogscorrespondent, een ‘echte kunstenares’ (in mijn ogen was dat dan iemand die in Parijs op Montmartre portretten tekende) en actrice. Achteraf kwam ik erachter dat je voor piloot perfecte ogen moet hebben. Die optie viel dus af. Ik heb wel al gesprongen uit een vliegtuig, eerst een keer op sportkamp en nadien in een club. Ik denk dat ik gewoon heel veel en heel verschillende mensen wilde kunnen zijn. Ik wilde dat ik soms gewoon een ander lijf kon aantrekken en hoppa: plots ben ik een nieuw persoon.”

 

Heb je verder nog rare of domme zaken op je palmares staan?

“Hmmm, als kind was ik soms bang van de besmettelijkheid van levens. Letterlijk. Ik dacht dat als iemand me per ongeluk aanraakte, de kans bestond dat ik in dat leven gezogen zou worden. Dus ontwikkelde ik een rare manier van kijken. Daarbij keek ik heel scheel naar de plek waar ik was aangeraakt. Op die manier geraakte ik ontsmet. Terwijl ik dus gewoon heel vreemd scheel keek 
 Beginnen roken was ook niet mijn meest verstandige beslissing. Het heeft me pokkeveel moeite gekost om daar vanaf te geraken.”

 

Mogen we als afsluiter vragen wat er altijd op jouw nachtkastje ligt?

“Mijn schetsboek en pijnstillers. Allebei tegen katers. Wijnkaters en mensenkaters.”

 

 

Inge, Ilah en Cordelia. Er schuilt eenzelfde persoon achter. Dat ze uit koolstof bestaat, is zeker. Maar of ze nu zuurstof ademt of een tweedimensionaal bestaan kent: we zien ze graag. In levende lijve, op papier, op onze voorpagina of op pagina 36.


cultuurstrookje
03/04/2016
🖋: 

Als hardwerkende en voortdurend drukbezette student is het vaak moeilijk om artistieke kennis op te doen. Om helemaal mee te zijn met de belangrijkste kunststromingen uit onze wondere geschiedenis biedt Kinepolis Antwerpen een antwoord op dit vaak voorkomend ‘probleem’. Van januari t.e.m. juni kan je daar terecht voor Kunst in de Cinema.

 

Kinepolis werkt hiervoor samen met de succesvolle organisatie Exhibition On Screen die een reeks films heeft gemaakt over het leven van bijzondere kunstenaars en hun boeiendste meesterwerken. Zo krijg je een exclusieve kijk op het leven van de kunstenaar, zijn ideeën, romantische mijmeringen of eerder duistere gedachten, zijn werkinstrumenten en technieken. Over de werken zelf laten tal van kunstcritici hun licht schijnen, ze maken je wegwijs door de ontwikkelingen van de kunstenaars en hun belangrijkste inspiraties!

 

De tweede voorstelling ging over Francisco Goya, een Spaanse schilder uit de late 19de eeuw die vaak binnen de romantiek wordt geplaatst maar zeker ook elementen in zijn werk meedraagt van het nakende realisme en zelfs een startsignaal betekent voor de moderne kunst. Zijn werken zijn zo uiteenlopend dat hij door kenners wordt omschreven als een ‘universum op zich’.

 

Op donderdag 28 april en zondag 1 mei komt de Franse schilder Renoir aan bod. Wie interesse heeft in zijn meest impressionante impressionistische werken kan alvast een ticketje kopen! Laat je zintuigen prikkelen door het wonderlijke kleurenpalet waar Renoit om bekend staat!



over Italiaanse wijnen, verre reizen en haar 'fanfare' droom

01/04/2016
🖋: 

De rubriek ‘proffenprofiel’ toont professoren zoals je ze nog nooit zag: als mensen. dwars stelt de vragen die bij menig student al jaren door het hoofd spoken; wat zijn/ haar docent zoal op zijn brood smeert bijvoorbeeld. Professor Heidi Vandebosch, docent aan de Faculteit Sociale Wetenschappen, wordt deze maand bestookt met vragen.

U bent docent in de richting Communicatiewetenschappen. U ziet in uw vakgebied natuurlijk de verandering in gebruik van sociale media. Bent u hierop ook actief?

Ja, ik probeer toch wat bij te blijven op dat vlak. Ik heb een Facebook- en Twitteraccount: de eerste vooral voor persoonlijke doeleinden, de tweede eerder voor professionele. Daarnaast gebruik ik sporadisch ook Snapchat. De tieners van vandaag zijn dus gewaarschuwd: Snapchat heeft het kritieke moment bereikt waarop ook moeders overstag gaan! Tijd dus om naar iets nieuw op zoek te gaan ...

 

U bent vooral bezig rond cyberpesten, vanwaar de interesse in dit thema?

Dat thema is eerder toevallig op mijn onderzoeksagenda terechtgekomen. Een tiental jaar geleden lanceerde de Vlaamse Overheid een oproep voor een onderzoek naar cyberpesten. Die studie werd ons toevertrouwd, en de resultaten daarvan kregen ook internationaal weerklank. Dat leidde ertoe dat ik in een Europees netwerk van cyberpesten-onderzoekers terechtkwam en zo ging de bal aan het rollen. Ik moet wel zeggen dat ik altijd al interesse heb gehad voor deviante thema’s. Voor mijn doctoraat heb ik  destijds het mediagebruik van gevangenen onderzocht. Dit waren zowel gelegenheidsboeven als doorwinterde gangsters en passionele moordenaars. Ik vermoed dat ik één van de enige proffen ben die kan zeggen dat ze vijf maanden in de gevangenis heeft gezeten.

 

Wat zijn de mooiste herinneringen aan uw studententijd?

Ik had vooral het gevoel dat er een nieuwe wereld voor me openging. Ik was gefascineerd door de vakken en de proffen die me meer inzicht gaven in het functioneren van de maatschappij, en ik kwam in aanraking met mensen uit alle windstreken. Ook ‘kleinere’ dingen waren leuk natuurlijk, zoals deelnemen aan de 24-urenloop, samen afspreken in het studentenrestaurant, of op woensdag aanschuiven aan de enige openbare telefooncel van de straat om naar huis te bellen. 

 

Bent u bij een studentenvereniging geweest?

Zo ja, bent u gedoopt? Nee, ik ben nooit bij een studentenvereniging geweest. Ik concentreerde me tijdens de week graag op mijn studies; in het weekend had ik dan voldoende tijd voor mijn vrienden bij de jeugdbeweging in mijn thuisgemeente. Ik wilde er dan ook alles aan doen om te slagen. Na het overlijden van mijn vader had mijn moeder het thuis niet breed. Ik vond het dus een voorrecht om in Leuven te mogen studeren. In onze faculteit werden er destijds ook geen dopen georganiseerd. Dus nee, een studentendoop heb ik niet meegemaakt.

 

Welk drankje hebt u steevast in huis?

We hebben de gewoonte om wijnen mee te brengen van de plaats waar we met vakantie gaan. Heel vaak is dat Italië. Streken zoals Toscane, Umbrië, Marche en Apulië herbergen prachtige wijnen. We vinden het leuk om vervolgens thuis een fles te ontkurken. Dan kunnen we herinneringen ophalen aan een leuke zomer of al verlangen naar de volgende vakantiebestemming.

 

Als u nu op vakantie mocht vertrekken, naar welk land zou u dan gaan?

Ik zou graag met mijn man en twee dochters – ééntje van bijna negen en ééntje van veertien – nog eens een grote reis maken. Twee jaar geleden heb ik in juli een maand aan de University of New South Wales in Sydney gewerkt. In augustus is mijn gezin me nagereisd en hebben we AustraliĂ« verder verkend: the Red Center met Uluru en Cairns met the Great Barrier Reef. Als ik mocht kiezen dan zou ik samen met hen naar de Westkust van de Verenigde Staten gaan, of naar Nieuw-Zeeland of Zuid-Afrika. Ik heb, ook dankzij mijn job, al heel wat verre oorden kunnen zien. Dit jaar is het grootste communicatiewetenschappelijke congres (ICA) in Japan. Daar kijk ik ook heel erg naar uit.

 

Wat doet u in uw vrije tijd? Als ik vrije tijd heb, dan breng ik die het liefst door in het gezelschap van vrienden of familie. Ik hou ervan om mensen over de vloer te krijgen. Het is tamelijk vaak full house bij ons. Anderzijds kan ik ook genieten van de rust en het lezen van een goed boek.

 

Welke raad geeft u uw kinderen altijd mee?

Ik hoop dat ik hen vooral geleerd heb om te relativeren en om positief in het leven te staan. Ik raad hen altijd aan om niet te serieus te zijn, of beter nog, eens gek te doen.

 

Van welke momenten met uw gezin geniet u het meest?

Wij zijn allemaal wat competitief ingesteld en spelen graag bordspellen zoals De Kolonisten van Catan, Carcassonne, Ticket to Ride, 
 Dat vind ik dus leuke momenten. Als ik win, tenminste.

 

Als u één wens mocht doen, wat zou deze dan zijn?

Ik zou me nog eens willen vervelen. Een andere wens die ik al lang koester is: meelopen in de fanfare en op de grote trom slaan. Voorts zou ik ook wel eens aan een programma als De Mol willen meedoen. Als ik nog ambitieuzer mag zijn, dan – Miss Universe-gewijs – graag ook nog wat wereldvrede!

 

Dankuwel voor uw antwoorden en uw tijd, professor!



betweter
01/04/2016
🖋: 

Lees deze rubriek waarin een van de redactieleden een interessant, grappig of ronduit onnozel weetje meedeelt en word zelf een betweter.

De lente is weer daar en zoals iedereen wel weet komen dan alle dieren uit hun winterslaap. Alsook de vlinder, een insect dat door de meeste mensen als prachtig en elegant wordt omschreven. Maar let op beste mensen, want hier ben ik met mijn weetje: niet alle vlinders zijn zo onschuldig als je denkt! Sommigen kunnen giftig en zelfs dodelijk zijn!

 

Nu vraag je je waarschijnlijk af hoe ik dat weet. Wel, er is mij ooit verteld dat vlinders gevaarlijk kunnen zijn omdat ze zouden bijten. Ik vond dat eigenaardig en ben dit gaan uitpluizen op het fantastische wereldwijde web. En wat blijkt: vlinders kunnen wel degelijk schadelijk zijn voor je gezondheid! Nu, vooraleer je meteen naar binnen vlucht om nooit meer buiten te komen van de schrik, even een verduidelijking. Er zijn zo'n 16.000 soorten vlinders op deze wereld, waarvan er twee soorten giftig zijn en in onze contreien te vinden zijn. Dat zijn de Monarchvlinder en de Limenitis archippus. Wanneer ze nog een rups zijn voeden ze zich met giftige zijdeplanten, waardoor de ontpopte vlinders later ook giftig zijn. Hun lichaam bevat dan cardenolide, dat zelfs een menselijk hart kan doen stoppen. Let wel op, dit is enkel een gevaar voor zij die vlinders eten. Het aanraken van deze vlinders vormt geen gevaar.

 

In meer tropische gebieden zijn er nog wel andere giftige vlinders te vinden. Zo heb je de Papilio antimachus. Deze vlinder leeft in de tropische regenwouden van Centraal-Afrika en staat bekend als de giftigste vlinder ter wereld. Hij heeft dan ook geen natuurlijke vijanden en is bijna zo groot als een vogel met een spanwijdte van 180 tot 230 millimeter. Of het diertje echt mensen kan doden is niet bekend, omdat het zo zeldzaam is.

 

In India vliegt er dan weer een extreem dodelijke mot rond die zich voordoet als een vlinder. Het dier lijkt op een Euploea midamus, een zwarte vlinder met een blauwe schijn, maar als je goed kijkt naar de voelsprieten, kan je zien dat deze plat zijn zoals die van een mot. Wat dit kleine beestje zo gevaarlijk maakt is dat het opslagruimtes heeft waar het cyanide bewaart, dat het afscheidt om zichzelf te beschermen. Prachtig om naar te kijken, maar wel extreem gevaarlijk.

 

Ik ben deze betweter begonnen met een gerucht dat vlinders zouden kunnen bijten. Dit is dus niet het geval, spijtig genoeg. De persoon die mij dat heeft wijsgemaakt mag zich nu aanmelden om zich te verontschuldigen. Maar we hebben dus wel iets anders interessants ontdekt: dat zo'n onschuldig lijkende, prachtige en fascinerende insecten toch dodelijk kunnen zijn. Wat is de natuur toch een wonderlijke plek. (Ik kom alleszins niet meer buiten deze lente, don't wanna die just yet!)