betweter
08/10/2015
🖋: 

Van winkelstraat naar winkelstraat, van universiteit naar kot, van café naar café. Ze zijn met duizenden, zij die voor hun korte en iets langere verplaatsingen dagelijks gebruik maken van het Antwerpse Velo-systeem. Een mierennest van krioelende rode fietsjes waarin zich vooral tijdens de spitsuren enkele duidelijke stromen aftekenen. Niet toevallig zijn er in de directe nabijheid van het Centraal station vijf grote staanplaatsen te vinden. Opleggers vol fietsjes proberen de populairste stationnetjes tijdig te bevoorraden en overvolle rekken te ontlasten voor de volgende gebruiker zich ongeduldig aandient.

 

In de niet afhoudende stroom van af- en aan rijdende fietsers moet welhaast een diepere logica zitten; de haast vanzelfsprekende cadans die velorijders van allerlei pluimage volgen – bekijk vooral de fotoreportage in onze centerfold – is onmogelijk spontaan ontstaan. Maar hoe kan er logica zitten in deze mengelmoes van individuen die soms alleen het Velo-abonnement als gemeenschappelijk kenmerk hebben?

 

De logica zit ‘m niet in de gebruikers, maar in het systeem zelf, zo laat het Velo-team ons weten. “Je krijgt steeds de fiets toegewezen die al het langst in het Velo-station in kwestie staat. Zo worden de fietsen optimaal in roulatie gehouden en vermijden we dat sommige fietsen lange tijd in een Velo-station blijven staan.”

 

Velo discrimineert niet: geen gebruikers, geen fietsjes.



de dwarsligger
06/10/2015
🖋: 

De homo sapiens studentus of dwarsligger in de volksmond, is een bijzondere soort. Naast de kenmerkende activiteit van studeren, staan de exemplaren van dit ras vooral bekend als genieters van het (nacht)leven. Maar hebben zij ook andere geheimen prijs te geven? dwars zoekt het uit in hun natuurlijke habitat, het kot. Net als veel studenten is Sophie net verhuisd naar een nieuw kot, en het is nog wat kaal. Zodra ik binnenkom biedt ze me de enige zitplaats in de kamer aan. “Ik heb nog een zetel nodig”, klinkt het. 

nectar

Sophie is net begonnen aan haar derde master, Conferentietolken, na masters Vertalen en Tolken. Daarbovenop is ze nu al twee jaar praeses van studentenclub Prisma, ook bekend als “de solidairste van ‘t unief”. We zitten gezellig in de keuken wanneer deze solidariteit bovenkomt. Na twee tripjes naar boven – voor de tassen, dan voor de koffiepot – komt ze tot de conclusie dat er slechts één koffielepeltje is. Pragmatisch als ze is, stelt ze voor het lepeltje te laten rondgaan en galant als ze is, laat ze ons eerst onze koffie roeren.

 

De koffiepot is een oranje design-geval, een plastic French Press. Sophie laat zich meerdere keren ontvallen dat een leven zonder koffie voor haar niet volwaardig zou zijn. De koffie is dan ook sterk genoeg om een dode tot leven te wekken. Nooit voelt ze zich beter dan met een stomende mok gesmolten lood in haar handen.

 

ambrozijn

Eten is voor Sophie evenzeer een hobby als haar praesidium dat is en ze weet ons dan ook adresje na adresje toe te vertrouwen. De beste sushi is ergens in een obscure kelder te vinden, het beste appelbrood bij een bakker aan de Oudaan. Voor de beste koffie is het bij Vandoag Is 't te doen. “Duizend keer beter dan die brol van Starbucks”, aldus Sophie.

 

Het is haar verjaardag, dus spontaan wordt er uit de koelkast een chocolademoussetaart tevoorschijn getoverd. Hoe oud ze wordt? A lady never tells. Bij gebrek aan borden serveert ze de taart dan maar netjes gesneden op het goudkleurige kartonnetje. Na wat gerommel in de besteklade blijkt er toch nog compagnie te zijn voor het eenzame koffielepeltje. We mogen elk met ons eigen bestek ons stukje taart van het karton schrapen. Chocolademoussetaart smaakte nooit beter.

 

Tegen het einde van het interview gaat de bel. Sophie’s ouders stommelen de gammele houten trap naar het kot op en voor ze de kamer goed en wel binnen zijn, merkt de moeder op: “Ja, je hebt nog een zetel nodig.”



microscoop op wetenschap
04/10/2015
🖋: 

De nood aan alternatieven voor antibiotica is hoog. Vorige maand kon je in je geliefde studentenblad immers lezen hoe de ziekenhuisbacterie resistent is voor de meeste antibiotica. dwars ging op zoek naar hoopvoller nieuws en kwam terecht bij professor en bio-ingenieur Sarah Lebeer. Zij doet al vijftien jaar onderzoek naar melkzuurbacteriën. Net als de ziekenhuisbacterie zijn ze microscopisch klein, maar waar de ziekenhuisbacterie ons lichaam kan aanvallen, heeft de melkzuurbacterie de mogelijkheid onze verdedigingslinie te versterken.

melkzuurbacterie?

Bent je bekend met de melkzuurbacterie? Jouw lichaam alvast wel. Het is de bekendste bacterie in je yoghurt. Haal nu niet in paniek je volledige voorraad uit de koelkast. Deze bacteriën zijn jouw vrienden. Ze elimineren de slechte bacteriën uit uw voeding en worden niet voor niets probiotica genoemd.

 

Probiotica werden in 1989 beschreven door Roy Fuller als “een levend microbiologisch voedingssupplement, dat de gezondheid van de gastheer mogelijk bevordert door het microbiële evenwicht in de darmen te verbeteren”. Ondertussen is aangetoond dat de melkzuurbacterie niet enkel een rol speelt in de darmen, maar zich ook in onder andere de vagina, luchtwegen en neus- en keelholtes bevindt. Plaatsen in het lichaam waar vaak infecties voorkomen en die nog te vaak worden behandeld met antibiotica.

 

“Het voorschrijven van probiotica is natuurlijk niets nieuws”, vertelt Sarah Lebeer. “Bij maag- en darmontstekingen is het een veelgebruikte therapie. Na een antibioticakuur worden de probiotica toegediend om de evenwichten weer te herstellen.”

 

hoopvolle resultaten

“Of melkzuurbacteriën enkel een aanvullende behandeling is op antibiotica? Niet noodzakelijk. De melkzuurbacterie heeft als volwaardige behandeling nog een serieus groeipotentieel. Verschillende onderzoeksgroepen bestuderen de kracht van deze types bacteriën en in het laboratorium krijgen we alvast mooie resultaten.”

 

Een Amerikaanse studie toonde aan dat mensen die (zo goed als) nooit een sinusitis oplopen, een veel grotere hoeveelheid melkzuurbacteriën hebben, die huizen in hun bovenste luchtwegen. Dat is interessant omdat het doet vermoeden dat de hoeveelheid melkzuurbacteriën omgekeerd gerelateerd is aan de kans op infecties.

 

Omdat bacteriën enorm veel soorten en nog specifiekere stammen kennen die onderling allemaal een beetje van elkaar verschillen, legt het Antwerpse onderzoeksteam een collectie aan van stammen van melkzuurbacteriën. Er werd onder andere een oproep gelanceerd om staaltjes neusslijmvlies te verzamelen. Zo kunnen de onderzoekers de bacteriën in de een gezonde neus en bij mensen met sinusitis vergelijken. De bacteriën die een goede kans op bescherming van onze luchtwegen bieden, worden geselecteerd en gebruikt om in het laboratorium de strijd aan te gaan met de slechte bacteriën.

 

Zo zagen de onderzoekers van het departement Bio-ingenieurswetenschappen tijdens testen hoe de melkzuurbacterie de ziekenhuisbacterie overwon en zo dezelfde resultaten als antibiotica bereikten. Een belangrijk detail is dat deze testen in het in laboratoriumomstandigheden plaatsvonden. Of de melkzuurbacterie in het lichaam, onder andere condities, dezelfde reactie vertoont, dient nog verder onderzocht te worden. De overheid ziet alvast potentieel in het onderzoek en vanaf januari 2016 kan de Antwerpse onderzoeksgroep dan ook rekenen op meer subsidies, waardoor het lopende onderzoek zich van zijn kinderschoenen kan ontdoen.

 

een knooppunt van branches

Het departement Bio-ingenieurswetenschappen staat niet alleen achter het project. Farmaceutische kennis is nodig om de bacteriën levend te houden, wat niet evident is wanneer je ze als medicijn wil gebruiken.

 

Ook andere sectoren zijn geïnteresseerd: veevoederbedrijven kijken uit naar mogelijke alternatieve medicijnen en ook de voedselindustrie is benieuwd naar de mogelijkheden voor hun branche. Tegenwoordig wordt immers een overgroot deel van onze voeding gesteriliseerd, wat als consequentie heeft dat het ook snel vervalt. Chef-koks zoals Kobe Desramaults merkten terecht op dat voedsel helemaal niet steriel hoeft te zijn en dat gefermenteerde voeding, zoals yoghurt met melkzuurbacteriën, niet alleen smaakvoller en gezonder is, maar bovendien ook langer goed blijft. Een samenwerking werd uit de grond gestampt en de fermentatie van wortelen en andere groenten was plots niets nieuws meer onder de zon. Het labo maakte onder andere met behulp van DNA technieken een analyse van de (melkzuur)bacteriën in groentensappen, onder meer voor het project Ferme Pekes waarbij ook mensen thuis groenten fermenteren en stalen aanleveren.

 

De samenwerking tussen het laboratorium en de koks loopt langs twee kanten, de voedingsindustrie bood immers ook een extra invalshoek voor het project. Doet het eten van gefermenteerde voeding de populatie van melkzuurbacteriën stijgen in ons lichaam? Op dit antwoord is het nog wachten.

 

hét alternatief?

“Het onderzoek is veelbelovend, maar ik wil zeker niet beweren dat melkzuurbacteriën hét alternatief zijn voor antibiotica”, besluit Sarah Lebeer. Maar er worden al stappen vooruit gezet. “Je kan wel stellen dat ze goed zijn om beginnende klachten te bestrijden waarmee je bij de huisarts komt. Hierdoor zwak je het gebruik van antibiotica af, maar bij woekerende infecties moet je toch nog steeds naar antibiotica grijpen.”



een bezoekje bij de lama's op CDE
04/10/2015
🖋: 

“Wist je dat er een lamaprofessor is op onze campus? En hij vloog helemaal naar Parijs om er eentje te opereren!” Broodje-aapverhalen zijn van alle tijden en hoewel ze vaak compleet van de pot gerukt zijn, duikt er af en toe een kern van waarheid op. Het is ook niet verwonderlijk dat er sprookjes rondfladderen over de mysterieuze lama’s op Campus Drie Eiken. Het wordt hoog tijd dat onze curiositeit bevredigd wordt.

Dertien uur. Ik betreed een lange, lichte gang vol met dierenskeletten. Boven mij zweeft een vogelgedaante aan een touwtje. Ik bevind me duidelijk in het departement diergeneeskundige wetenschappen. Een deur met een bordje ‘Ten Strengste Verboden de Dieren te Voederen’ is mijn bestemming.

 

ontmoeting

Na het aankloppen en een hartelijke hand, voelt professor Jo Leroy mijn vraag al hangen: “De lama’s hier op de campus zijn inderdaad mijn fout.” Zijn handen tekenen denkbeeldige aanhalingstekens bij het laatste woord. “Tijdens een reis naar Zuid-Amerika in 2001 leerde ik deze bijzondere dieren kennen en ik was meteen verkocht. Na mijn reis startte ik mijn doctoraatsonderzoek op aan de faculteit Diergeneeskunde in Gent en bleef ik ook betrokken met de praktijk. Het is toen dat een biotechnologiebedrijf uit Zwijnaarde me benaderde om hen te adviseren bij het opzetten van onderzoek met lama’s.”

 

Wanneer ik luidop veronderstel dat hij direct op die vraag inging, blijkt dat het toen toch allemaal wat complexer was dan het lijkt. “Elk dier vereist een eigen aanpak en lama’s waren niet bepaald een onderwerp in mijn curriculum als dierenarts. ‘In het land der blinden is éénoog koning’ en ik moest dus zelf op onderzoek uit. Na heel wat zelfstudie en het opzoeken van internationale experts, heb ik me gaandeweg verdiept in de diergeneeskunde van de kleine cameliden.”

 

op weg

“Wanneer ik in 2006 de kans kreeg om hier aan Universiteit Antwerpen een doctor-assistentplaats in te nemen, merkte ik al snel op dat er hier helemaal geen levende dieren werden gebruikt in het onderwijs. Samen met de collega’s tekende ik een plan uit en twee jaar later werd onze stal gebouwd. We doopten hem tot ‘de Ark’ en zette buiten koeien en paarden en contacteerde weer bedrijven om lama’s te kunnen huisvesten.” Hij onderbreekt zijn enthousiast relaas en vraagt of ik geen zin heb om mee de stal te bewonderen.

 

We lopen de lange gang weer door. Deze keer passeren we een paardenskelet. Hij opent een deur en een rek met laarzen trekt mijn aandacht. We maken onszelf stal-proof en wanneer we onze veters losmaken, pols ik naar de relatie tussen de lama’s en de biotechnologiebedrijven.

 

“Lama’s behoren tot de Camelidae en deze schijnen een bijzondere afweer te hebben. Hun humorale afweer kent net als bij ons antilichamen, alleen kennen ze bij deze dieren een erg versimpelde structuur. In plaats van twee antigeen-specifieke delen, bevatten de antilichamen in deze dieren er maar één. Zo zijn ze kleiner en hebben ze maar één gen nodig om een match te vormen met het antigen. Je zou denken dat ze daardoor minder specifiek zijn in hun afweer, maar dat blijkt niet het geval. Dat maakt ze bijzonder interessant voor geneeskundige doeleinden.”

 

Ondertussen hebben we onze laarzen aan en zijn we op weg naar de Ark. Hij vervolgt zijn verhaal: “de lama’s die we hier huisvesten kun je bekijken als antistoffendonor voor deze biotechnologiebedrijven. Of beter, als donor van het gen van een specifiek antistof. Om dit te bekomen worden de dieren af en toe onderhuids ingespoten met een specifiek antigen. Het dier zelf merkt er helemaal niets van maar het immuunsysteem reageert natuurlijk. Je kan het perfect vergelijken met een immunisatie. Na een 6-8 weken trekken we bloed dat door het biotechnologiebedrijf wordt opgehaald. Zij isoleren dan de antistoffen en de witte bloedcellen. Bij dat hele proces staat het comfort van de dieren op de eerste plaats. Ze worden verzorgd als koningen!”

 

de Ark

We stappen het laatste lichtjes stijgend deel van het pad op en de lama’s komen in zicht. “Mensen die hier zonder achtergrondkennis komen, zouden direct op onze deur staan kloppen. Zij zien alleen maar de hoge zwarte hekken en de kale plekken in hun vacht.” Ik merk inderdaad stukjes haarloze lamahuid op. “We scheren expres wat pels weg om te controleren of de dieren echt geen reactie vertonen na het prikken”, verklaart Jo. “De tralies is helaas noodzakelijk. De dieren zijn niet onze eigendom, maar die van de bedrijven. En aangezien lama’s behoorlijk kunnen springen, is een lagere omheining ook geen optie.” Het klinkt bizar, maar het is al verwonderlijk dat de lama’s een buitenloop ter beschikken hebben. De 45m² loopruimte in openlucht per stal is een unicum in Vlaanderen. “Dat wil ik graag veranderd zien. We proberen vanuit de universiteit in samenwerking met Dierenwelzijn de wetgeving rond de huisvesting aangepast te krijgen, zodat alle dieren in betere omstandigheden leven.”

 

Hij opent de deur van de stal. We duwen onze laarzen in een grote spons met ontsmettingsmiddel en stappen de stal binnen. Wanneer hij de laatste deur naar de lama’s opent, komen ze ons tegemoet gelopen. Van schuwheid is geen sprake. “We passen dan ook een zeer strikte screening toe voordat we de lama’s hier huisvesten. Wanneer we na een wachtperiode van drie weken merken dat de dieren zich niet hebben kunnen aanpassen, brengen we ze terug naar de kweker. Lama’s zijn heel nieuwsgierige dieren en daardoor zijn ze heel aangenaam in de omgang. Maar je moet hun handleiding wel goed kennen. Daarom zetten we ze ook graag in tijdens het onderwijs met onze studenten diergeneeskunde.” De dieren blijven maar gemiddeld 4-6 maanden op de campus logeren, daarna gaan ook zij terug naar de kweker. Uiteindelijk komen ze van daaruit ook vaak op boerderijen terecht.

 

weer terug

Wanneer we weer teruglopen denk ik plots terug aan het broodje-aapverhaal. Jo lacht. “Soms ontbreekt het inderdaad elders aan dierenartsen met de nodige expertise. Dan vlieg ik wel eens naar het buitenland om een moeilijke operaties uit te voeren of om advies over lama’s te verstrekken.”

 

We nemen afscheid en wanneer ik later de aula weer binnenstap, ben ik stiekem jaloers op die derde bachelor studenten Diergeneeskunde die tijdens hun praktijklessen deze lama’s mogen verzorgen.



‘In deze vreemde wereld moeten wij er allemaal iets voor doen om er door te geraken’
03/10/2015
🖋: 
Auteur

Vlak naast het OCMW en enkele meters van de voormalige Studio Herman Teirlinck, waar Reinhilde Decleir ooit lesgaf aan jonge toekomstige acteurs en theatermakers, zwaait Decleir nu al enkele jaren zelf de scepter bij Tutti Fratelli. Een sociaal-artistiek huis waar zij theater maakt dat de harten beroert, samen met de sociaal kwetsbare groepen van de samenleving. Jongeren, ouderen en een variatie aan achtergronden en verhalen vormen de Fratelli waar Reinhilde zich als zorgzame maar strenge moeder over ontfermt. De artistiek leidster en regisseuse heeft hart voor de zaak en gelukkig voor dwars ook de woorden om het kracht bij te zetten. 

"Het was al in 2000 dat ik door het Antwerps Platform Generatie Armen (APGA) werd gevraagd of ik niet eens een theaterproject met kansarmen wou begeleiden in de Bourla. Daarop heb ik eerst lang nee geantwoord. Sommige mensen studeren om theater te maken of willen als amateurs gaan spelen. Zij kiezen daar zelf voor, maar hier kwam het initiatief van de begeleiders. Die mensen zelf hebben daar helemaal geen zin in, dacht ik toen. Waarom APGA mij daar per se voor moest hebben, wist ik ook niet. En eerlijk gezegd, begrijp ik dat nog steeds niet. Maar goed, één vrouw bij APGA liet mij maar niet los. Op den duur werd het een beetje vervelend en heb ik uiteindelijk ja gezegd (lacht). Vervolgens vond de ontmoeting plaats met de eerste groep deelnemers. Plots zaten zij daar voor mijn neus. Dat was een spannende en vreemde confrontatie natuurlijk, voor beide zijden. Ik vergeet nooit meer het eerste gesprek met een lichtelijk dronken man met één tand. Je weet dat armoede bestaat, maar nu ken ik daar ondertussen wel meer van. Ineens geconfronteerd worden met mensen in dergelijke situaties en zien hoe zij werkelijk leven, vond ik erg aangrijpend. Tegen die groep rare snuiters zei ik: "Oké, als jullie theater willen maken met mij, dan gaan we dat doen zoals ik dat ergens anders doe en dat begint met discipline. Op tijd komen, niet gedronken hebben, tekst kennen. Voor de rest gaan we creëren, hè!"

 

"De voorstelling Men zegge het voort - Noordpijn was het eerste project in de Bourla. We gingen daar maar voor één keer spelen, maar die zaal liep meteen vol! De eerste keer was dat allemaal met vrienden en familie van de spelers. Onder hen een groep verkeersleiders en wachtposten die in regenfrakskes en met bordjes zo de zaal binnen kwamen gewandeld. Veel gewoon volk, niet het normale Bourlapubliek. En al die mensen waren aangedaan. Er werd onwaarschijnlijk gelachen, maar er werden ook tranen gelaten. Dankzij dat succes werd ik steeds weer teruggevraagd. De groep was ondertussen ook al wat groter geworden en Josse de Pauw, destijds de directeur van het Toneelhuis, stelde voor om eens Shakespeare te brengen. Oei oei, dacht ik eerst. Maar Shakespeare vond ik toch ook wel heel plezant. Het oeuvre van Shakespeare werd vaak bewerkt, maar ik heb een goede vertaling gekozen die de rijke taal van de toneelschrijver eer aandoet. Dat is wonder boven wonder ook heel goed gelukt. Vervolgens wou Josse er ook dansers en acteurs tussen zetten. Koppig als ik toen al was, heb ik nee gezegd. Onze mensen spelen de hoofdrol, de anderen mogen figureren en eens een brief komen voorbrengen. Uiteindelijk ben ik heel trots dat het ook zo is gegaan. Dat is zo gebleven tot Guy Cassiers een aanta jaren later bij het Toneelhuis kwam, toen was er helaas geen plaats meer voor ons."

 

Ijdel als ik was dacht ik: Antwerpen moet weten dat wij bestaan

 

'Voilà, dacht ik, dat heb ik dan toch meegemaakt in mijn leven. Daar kan ik later nog eens iets over vertellen. Maar dat bleek het einde nog niet te zijn. De mensen begonnen te bellen met de vraag of we nog iets zouden maken. Maar zonder ruimte en geld sta je nergens, dus hebben we de koppen bij elkaar gestoken en Tutti Fratelli opgericht. We hadden bijna niks, geen frank. Zelf was ik ook aan de dop. Maar ijdel als ik was, dacht ik: wij richten nu Tutti Fratelli op, dan wil ik na één jaar dat Antwerpen weet dat wij bestaan. We zijn begonnen met de Drie Stuivers Opera, een wonderlijk stuk. Eerder had ik daar al eens geld voor gevraagd om het op te voeren in de Studio samen met mensen van de straat. Toen is dat helaas niet gelukt, maar nu kwam dat idee weer naar boven. Vervolgens heb ik zangcoach Steve Dugradin erbij gehaald en Florejan Verschueren voor de muzikale begeleiding. Het is een opera voor de gewone mens, het gewone volk, dan mag de zang ook wel eens schuren. Dat is zelfs heel mooi bij momenten. Wat echt te vals werd, hebben we er natuurlijk tussenuit gehaald. De muziek kon het geheel ook een beetje optrekken. Onprofessionele spelers hebben een bepaalde charme, maar muzikanten die niet goed kunnen spelen, spelen gewoon vals. Zo kwam de eerste productie onder de naam Tutti Fratelli tot stand en het was ook meteen een succes. De baas van de Roma vroeg direct om een herneming. Antwerpen had ons gezien en plots stond Tutti Fratelli in de schijnwerpers. Zo zijn wij in één jaar tijd enorm gegroeid. Die start was nog voor ik zelf een beetje bekendheid kreeg met Van Vlees en bloed, iets waar ik ook heel trots op ben. Want ik ga eerlijk zeggen, als je wat bekender bent, dan kan je gemakkelijker ergens binnen geraken. Dat kwam voor Tutti Fratelli natuurlijk goed uit en het was ook voor een goede zaak.'

 

"Onze voorstellingen waren van begin af aan succesvol. En dat steekt de mensen de ogen uit. Steeds meer mensen melden zich aan om mee te doen, de groep wordt nu zelfs te groot. Er komen soms ook spelers van de betere, kleinere middenstand. Op acteervlak zijn dat absoluut niet de besten. Een beetje zoals amateurs, die weten het dikwijls beter. Maar eigenlijk weten ze dat heel dikwijls niet (lacht). Ze liggen goed in de groep, maar ik laat hen steeds minder snel toe. Het is ondertussen een gemengde groep, maar de meeste spelers komen nog wel via instellingen bij ons terecht. Dat is ook de kracht: we zijn een diverse groep van mensen die om de één of andere reden verloren lopen in de wereld. De verhalen die je hier soms hoort zijn schrijnend. Theater maken met mensen in dergelijke situaties zegt volgens mij al veel over het sociaal-artistieke doel van Tutti Fratelli. Bij de voorstellinen vertrekken we niet van die diverse achtergronden, maar vaak sluipen ze er wel in. Zo'n theaterstuk, dat gaat natuurlijk altijd al over iets. Ten Huwelijk, bijvoorbeeld, ging over een zwarte vrouw die getrouwd is met een blanke man. Zij zien elkaar doodgraag, maar op het huwelijksfeest komen langzamerhand alle vooroordelen naar boven. Waarom het meisje met een blanke trouwt? Om aan papieren en kindergeld te geraken. Het is cliché, maar de hypocrisie van de wereld komt daar wel in naar voren. Zo ben ik van het repertoire gaan houden, van de vertalingen en de analyse. Wat doet dat met u? Hoe kijken wij? En wat heeft dat met ons te maken? Dat is een veel intelligentere weg voor ons om theater te maken."

 

Het mag wel eens over iets anders gaan dan over F.C. De Kampioenen

 

"Als naoorlogs kind heb ik zelf ook thuis armoede gekend. Een verschil met de spelers van Tutti Fratelli is dat mijn ouders vrij cultureel geïnteresseerd waren. Daar heb ik onwaarschijnlijk veel geluk mee gehad, in tegenstelling tot veel mensen die ik hier ontmoet. Mijn vader was een autodidact, een fantastische man. Als oudste thuis moest hij vanaf jonge leeftijd gaan werken, maar hij wou de politiek in en dus heeft hij aan zelfstudie gedaan. Mijn moeder kwam uit de betere middenstand, maar toen is ze met mijn vader getrouwd en die had niks. Mijn vader las op zondag voor en maakte poppen voor ons en speelde poppenkast. Als kinderen zaten we ook altijd in de bibliotheek. Zo zijn wij opgegroeid. Mijn ouders vonden het ook heel belangrijk dat hun kinderen gingen studeren. Dat sloeg een beetje tegen doordat de oudste zoon naar het theater wou. Later waren ze er natuurlijk heel trots op, maar in het begin vonden ze dat niets voor ons, hoewel ze wel theaterminded waren. Van huis uit hebben ik en mijn broers en zussen dus wel een bagage meegekregen. Veel van de kansarmen waar ik nu mee werk hebben dat niet."

 

Reinhilde Decleir (© Elise Geuens)
Reinhilde Decleir (© Elise Geuens)

 

"Dat probleem vind ik bijna schrijnender dan die financiële armoede. Ouders die zelf niet hebben gestudeerd en het besef niet hebben dat het moet of kan. De kinderen nemen vervolgens die mentaliteit over. Het is heel moeilijk om dat probleem te doorbreken. Hier bij Tutti Fratelli leren de mensen de inhoud te lezen, eens een ander boek of een gazet vast te pakken, samen te spreken, ook buiten het theater. Het mag wel eens over iets ander gaan dan over F.C. De Kampioenen. Dat is eigenlijk wat wij doen, dat proberen te doorbreken. Ook uitspraken als "ik kan dat niet" proberen we om te draaien. In het begin was dat zinnetje continu te horen, maar het gebeurt nog steeds. Ik word er soms zot van. Je kan dat wél! In deze wereld moeten we er allemaal iets voor doen om daar door te geraken. Ik ben ook niet rijk, ik zit ook met problemen. Misschien heb ik ondertussen wat meer geld, omdat ik wat naam heb. Maar ik ben nu ook nog voor mijn pensioen aan het sparen. Iedereen moet iets doen om te overleven. Probeer eens stil te staan bij die stroom vluchtelingen. Daar zitten waarschijnlijk muzikanten tussen en schrijvers, ingenieurs of dokters. Daar wordt gewoon openbaar over gezegd dat ze hard mogen worden aangepakt. Ja, ze mogen ze zelfs in de cel steken. Dat geloof je toch niet? Wij zitten hier ook met een jongen die gevlucht is. Wat die heeft meegemaakt, je gelooft het niet. En die spirit, toen hij mij dat verhaal kwam vertellen. Twee minuten daarvoor zag ik hem nog aan tafel zitten met alle jonge mensen, lachend en pratend. Wat een vriendelijke jongen, dacht ik nog, en dat heb ik hem gezegd. "Ik kan hier toch niet altijd triestig zitten," zei hij, "want dan kan ik niet meer leven." Hij is echt een schoolvoorbeeld van hoe je als mens met zulke dingen moet omgaan. Die van Antwerpen kunnen al eens klagend binnenkomen. "Ik heb dit meegemaakt en dat ..." Daar zit natuurlijk ook wel waarheid in, maar ik klop dat klagen er toch een beetje uit. Ik zou het soms bijna willen omdraaien en tegen die jongen zeggen dat hij eens wat meer mag klagen."

 

Bij spelen legt u heel uw ziel bloot. Anders is het schooltoneel, verschrikkelijk lelijk en oninteressant

 

"Er zijn heel veel elementen binnen het theater die ook van pas komen buiten op straat. Je bent meer gewapend tegen die o zo boze wereld. Dat is echt zo. Ik ben eigenlijk zo blij dat ik een theateropleiding heb gehad en dat ik nu vaardigheden en kennis kan doorgeven. Ik denk dat ik daar ook een wijzer mens van word, die pretentie heb ik wel. En wat ik mooi vind aan de groep: iedereen blijft altijd met twee voeten op de grond staan. Niemand die rare kapsones krijgt. Als de tv komt wil iedereen wel in beeld komen. Dat is menselijk. Maar dat blijft hier wel gewoon en ze mogen zich tegelijkertijd terecht trots voelen. Zij staan te spelen, ik zit in de zaal. Zij staan daar, dus zij moeten dat doen.

 

De lat wordt hoog gelegd, ik probeer het ver te schoppen en je ziet hoe dat loont. We werken echt met heel weinig middelen, alle begeleiders doen dat voor een bescheiden loon, maar we zorgen dat het er altijd goed uitziet. Voor het spel doe ik dat zelf ook. Spel vind ik nog altijd het moeilijkste trouwens. Ik ga bijvoorbeeld niet met klemtonen werken, nee, je moet zeggen wat de tekst wil zeggen. Die muziek moeten zij zelf maken, dat is spelen en dat is veel vrijer. Ik kan hen coachen en daarbij helpen, maar het moet van hen zelf komen. Tijdens het spelen van theater leg je heel je ziel bloot, dan ben je goed bezig, dan ben je vertrokken. Anders is het schooltoneel, verschrikkelijk lelijk en oninteressant.

 

Ik hoop dat Tutti Fratelli nog lang blijft voortbestaan en ik het zelf nog een tijd vol hou, want ik begin nu toch een dagje ouder te worden en moet wat meer rusten. Ik hoop dat ik mensen vind die dit kunnen verderzetten. Dat gaat niet makkelijk zijn. Er zijn veel mensen die dat kunnen, maar je moet het ook willen. Eigenlijk kan ik dat nog niet goed onder woorden brengen. Wat ik wel nog wil zeggen is dit: als ik niet aan mezelf denk, wie zal er dan aan mij denken? Als ik alleen maar aan mezelf denk, waarom besta ik dan? En dat blijft zo totdat ik het kerkeputteke zie."

 

 

Naast Reinhilde Decleir en haar artistieke ploeg staat Tutti Fratelli vooral voor de grote groep mensen en de verscheidenheid die het huis zo bijzonder maakt. Spelers en begeleiders komen enkele dagen per week samen voor de repetities die altijd wordt vooraf gegaan met een gezamelijke warme maaltijd. Het Tutti Fratelli-huis vormt een echte thuis in de Antwerpse binnenstad. Sinds de oprichting van Tutti Fratelli in 2007 zijn er veel spelers gebleven, maar ook veel nieuwe mensen bijgekomen. Ann Van Den Eynde is één van de Fratelli's.

 

Ann Van Den Eynde (© Elise Geuens)Hoe bent u bij Tutti Fratelli terecht gekomen?

Ik deed vrijwilligerswerk in de Bourlaschouwburg en daar was een verrassingsfeest toen Reinhilde 65 jaar werd. Mijn zus vertelde mij dat Reinhilde het artistiek-sociaal theater Tutti Fratelli leidde en ik dacht: "Dit is iets leuks om aan mee te werken." Zelf ben ik al een hele periode psychisch invalide. Ik heb een psychosestructuur en voorheen bleef ik in de tussenperiodes altijd werken, heb ik voor opvoedster gestudeerd en een dansopleiding gevolgd.

 

Zo ben ik wel altijd tijdelijk actief geweest, maar toen werken niet meer ging deed ik buiten acteren bij de Bourla eigenlijk niet veel. Zodoende ben ik met Reinhilde gaan praten. Dat was een heel fijn gesprek, al was ik wel wat nerveus. Na het gesprek was er  een hele periode voor de repetities begonnen en zat ik echt in spanning te wachten op een telefoontje om mee te kunnen doen. Dat heb ik dan uiteindelijk ook gekregen.

 

Wat betekent Tutti Fratelli voor u?

Sinds ik met Tutti Fratelli bezig ben, na een jaar vooral heel veel in bed te liggen, voor mijn tv te hangen en nauwelijks iets te doen, ben ik weer volledig opengebloeid. Tutti Fratelli betekent soms ook stress, maar het is een leuke vorm van stress. Het geeft heel veel voldoening en geluk aan je leven. Je leert hier vanalles, we hebben een zangcoach en we leren ook hoe we moeten acteren met hulp van professionele acteurs. In het begin mogen we altijd een beetje improviseren, maar Reinhilde regisseert met harde hand, dat is ook wel nodig met zo’n grote groep en een verscheidenheid aan mensen. Het is prettig om met iedereen samen te werken. Er zijn mensen die nog werken, mensen die hier nog niet zo lang zijn en het Nederlands nog niet goed beheersen, mensen die dakloos zijn geweest. Het is een beetje een allegaartje. Maar ik denk dat wij wel een hechte groep zijn.

 

Wat was voor u het hoogtepunt tijdens deze twee jaar dat u bij Tutti Fratelli zit?

De voorstellingen zelf en op het podium staan. Achteraf voel je je echt opgeladen. Je kan heel moe zijn, zeker na de derde voorstelling. Maar als dat voorbij is ben je echt helemaal energiek. Het leukste vond ik het optreden op de Mechelsepleinfeesten. Daar moesten we in de zomer een paar liedjes zingen en zo kwamen we eens heel dicht in contact met de mensen. Want als je in een zaal speelt, zie je eigenlijk niets van het publiek. Nu zag je de mensen en de uitdrukkingen op hun gezichten. Je zag dat ze ervan genoten. We kregen dan ook heel veel positieve reacties. Mijn broer bijvoorbeeld verwachtte er in eerste instantie maar weinig van. Hij kreeg er dan toch een andere kijk op en uiteindelijk was hij er helemaal vol van.



een interview met Maxime Biset
03/10/2015

Als jonge snaak droomde hij ervan om in stoffige archieven de geheimen van het verleden te ontrafelen. Vandaag voetbalt hij met Royal Antwerp FC tweewekelijks in een kolkend Bosuilstadion, waar hij steevast door 11.000 schor geroepen kelen wordt aangemoedigd. Het traject van Maxime Biset is niet dat van de alledaagse profvoetballer. Bij KV Mechelen combineerde hij professioneel voetbal met een opleiding Geschiedenis aan Universiteit Antwerpen en momenteel legt hij de laatste hand aan een Master Diplomatie en Internationale betrekkingen. De nieuwe rots in de branding van Antwerp F.C. blijkt in gesprek al even nuchter en scherp als op het voetbalveld.

Waarom heb je ooit voor de richting Geschiedenis gekozen?

Toen ik in het middelbaar de film Gladiator zag, heb ik de geschiedenismicrobe te pakken gekregen en dat gevoel is nooit meer weggegaan. Voordien interesseerde geschiedenis me niet zoveel, maar nadat ik die bioscoopzaal was uitgestapt stond het vast dat ik het zou gaan studeren. Het is dus nooit een bevlieging geweest. Daarna heb ik ook altijd goede geschiedenisleerkrachten gehad die mijn interesse zijn blijven stimuleren.

 

 

Is er een geschiedenisprof waar je goede herinneringen aan hebt, of één waar je nog altijd van gruwelt?

Vooral de lessen van professor Stabel zijn me bijgebleven. Hij gaf met passie les en dat kon me wel bekoren. De cursus van het vak Geschiedenis van de oudheid vond ik plezant opgesteld. Kunstgeschiedenis was dan weer een drama, hoewel de cursus eigenlijk maar zestig pagina’s telde en we zes volle dagen de tijd hadden om te studeren, waren mijn medestudenten en ik de avond voor het examen toch volledig in paniek: “Jongens, dat gaat nooit lukken!” Van proffen zelf heb ik nooit schrik gehad. Ook niet van voetbaltrainers eigenlijk. Al is het niet aangenaam om een examen af te leggen bij een prof die je nog nooit gezien hebt, omdat je niet naar zijn lessen ging (lacht).

 

 

Waren er proffen die uw voetbalcarrière volgden?

Niet echt, dat is typisch UAntwerpen: ze kennen niks van voetbal (lacht). Professor Blondé is eens komen kijken toen KV Mechelen tegen Anderlecht moest spelen. Ik kreeg al eens sneller een hand en de student naast mij dan niet.

 

 

Stond het vanaf het begin vast dat je je studies geschiedenis zou gaan combineren met een carrière als profvoetballer?

Nee, ik had eerst een academische carrière voor ogen. Ik speelde dat jaar bij de beloften van KV Mechelen die toen in derde klasse uitkwamen. Toen ik het jaar erop in de A-kern terecht kwam, begon de combinatie ‘studeren en topsport’ pas echt. En dat zag je ook meteen aan mijn punten (lacht). Het eerste jaar ging ik er vol voor en had ik niet zoveel tweedezits, maar het tweede jaar was, euh …, een hele ontnuchtering. Zo moest ik in de examenperiode soms nog de plastiek van mijn cursussen halen. Meestal begon ik ook gewoon te laat met studeren en moest ik me wenden tot YouTube-filmpjes met uitleg over een bepaalde materie. Dat gaat sneller dan een cursus van driehonderd pagina’s. 

 

dat is typisch UAntwerpen: ze kennen niks van voetbal (lacht)

 

 

Had je veel contact met je medestudenten, of was dat moeilijk met je uitzonderlijk traject?

In het eerste jaar had ik binnen Geschiedenis al een hechte vriendengroep waar ik ook vandaag nog regelmatig mee afspreek. Je bent jong en je probeert ook wat van het studentenleven te proeven, dus je onderhoudt sowieso je contacten. Daarna, toen ik al wat ouder was, kwam het er vooral op aan om samenvattingen los te weken bij de jongere generaties, maar dat bleek moeilijker dan verwacht (lacht).

 

 

Je spreekt over het studentenleven. Heb je het gevoel dat je dat gemist hebt als profvoetballer?

Ja, toch wel. Ik was bijvoorbeeld graag op kot gegaan. Nu ben ik blij dat dat niet doorgegaan is, thuis krijg je als profvoetballer natuurlijk betere begeleiding. Op Erasmus gaan zat er ook niet in, terwijl ik daar toch ook benieuwd naar was. Ik ben ook nooit gedoopt geweest en een cantus heb ik ook nooit meegedaan. Maar dat komt misschien eerder omdat ik geen bierdrinker ben.

 

 

Je bent 29 jaar. Denk je al na over wat er komt na je voetbalcarrière?

Dat valt wat af te wachten. Sinds mijn 19 jaar ben ik dit leven gewoon – een leven dat toch veel voordelen heeft. Je hebt veel vrije tijd als profvoetballer en de momenten wanneer het sportief goed gaat met de club en je zelf ook goed speelt, compenseren uiteindelijk alle opofferingen die je maakt en alle kritiek en tegenslagen die je te verwerken krijgt. Het zal moeilijk zijn om daarvan afscheid te nemen.

 

Misschien begin ik in januari daarom met een trainerscursus, om te zien of ik ook in dat wereldje pas. Ik heb altijd al mijn eigen mening en visie gehad, dus het zou leuk zijn om daar als coach mee aan de slag te kunnen gaan.

 

Of ik analist wil worden? De mensen horen uiteindelijk toch vooral graag de allerbeste voetballers praten op televisie. Het is nu eenmaal een ongeschreven wet in het voetbal dat diegene met de beste voeten gelijk heeft – of toch meestal gelijk krijgt. We zitten nu bovendien met een gouden generatie, dus eigenlijk weet je nu al wie de volgende analisten zullen zijn.

 

 

Hoe ben je eigenlijk bij Antwerp terecht gekomen?

De situatie bij KV Mechelen begon problematisch te worden toen ik niet meer speelde en ook de wedstrijdselectie niet meer haalde. Ik had bovendien nog maar voor één seizoen een contract en daarom heb ik mijn makelaar gevraagd om naar oplossingen te zoeken. Mijn manager had ook al andere spelers naar Antwerp gehaald (J&S International haalde onder meer Steve Colpaert, Joeri Dequevy, Dimitri Daeseleire en Mehdi Tarfi naar het Bosuilstadion, nvdr.) en aangezien daar een nieuwe wind waaide wou ik ook wel deel uitmaken van dat project.

 

 

 

Merk je als speler nog iets van de sportieve en financiële malaise waarin Antwerp de vorige seizoenen verkeerde?

Ik ben me ervan bewust dat er de vorige jaren een financiële malaise was bij Antwerp, maar mijn makelaar vertelde me dat het nu anders is. Op zijn woord kan ik vertrouwen, daarom werk ik al acht jaar met hem samen. Het is ook een goed signaal als spelers als Steve Colpaert, Joeri Dequevy en Grégory Dufer hun handtekening hebben gezet. Het was wachten tot de eerste zou tekenen en dan wist ik dat een kettingreactie zou volgen.

 

Ergens voel je nog dat het verleden meespeelt, maar bon, er zijn nu een paar nieuwelingen die hiermee komaf kunnen maken. Zij verdienen een eerlijke kans. We zitten met een gezonde argwaan, maar zeker geen scepsis.

 

 

'Het nieuwe project' – zoals je het zelf noemt – heeft heel wat spelers naar Antwerp gelokt, alsook een nieuwe coach en staf. Hoe wordt van deze nieuwe groep een hecht team gemaakt?

Het is een kwestie van aanvoelen. Soms pakt de mayonaise, en anders moeten we ervoor zorgen dat de saus zo dik mogelijk wordt. We vormen stilaan een groep, maar we moeten nog meer een ‘machine’ worden. Tijdens bepaalde trainingen en wedstrijdfases is al gebleken dat er heel wat potentieel in deze ploeg schuilt. Als iedereen zijn taken op het veld naar behoren vervult, dan kunnen we een machine worden die moeilijk te stoppen is.

 

van proffen heb ik nooit schrik gehad. Ook niet van voetbaltrainers eigenlijk

 

 

Bekijk je het project van Antwerp met andere ogen dan dat van KV Mechelen, dat je negen seizoenen geleden al hielp promoveren naar eerste klasse?

Toen ik bij Mechelen kwam, zaten ze daar met enorme financiële problemen – misschien nog groter dan bij Antwerp. Het was een club die bijna was opgehouden te bestaan en die dan plots met beperkte middelen en op zeer korte termijn toch sportieve successen wist te behalen. Bij Antwerp zie je nu al overal om je heen dat er immens veel potentieel aanwezig is. Antwerp is een slapende reus die moet ontwaken, terwijl Mechelen eerder een feniks was die uit zijn as herrees.

 

Er is dan ook veel meer druk bij Antwerp; je voelt aan alles dat men hier al heel lang wacht om te promoveren. Ik herinner me nog een spandoek van de KV-supporters toen we met Mechelen de eindronde speelden om over te gaan naar eerste klasse. Er stond op: “Niks moet, alles mag”. Het contrast was dus erg groot met Antwerp,dat toen ook de eindronde speelde, maar waar de druk om over te gaan veel groter was. Ik ondervind nu als speler van Antwerp dan ook dat de Antwerp-aanhang een stuk rauwer is dan die van KV Mechelen. Dat heeft zo zijn nadelen, maar als we ze meekrijgen, zullen we taferelen zien die we niet aan de kleinkinderen kunnen tonen (lacht).

 

 

Wat is je ambitie nog voor de komende jaren?

Ik heb allereerst de ambitie uitgesproken om dit seizoen zo hoog mogelijk te eindigen met Antwerp. Daarom probeer ik ervoor te zorgen dat iedereen zo snel mogelijk op dezelfde lijn zit. Ik houd de volgende filosofie eropna: je moet niet blij zijn dat je een individuele speler van Antwerp bent, maar dat je als ploeg vooruitgaat. Er komt namelijk een moment dat je als speler zal terugblikken op je carrière en je jezelf zal afvragen: heb ik gewonnen of hebben we er alles aan gedaan om samen te winnen? En daarnaast zou ik ook nog wel een paar mooie dingen willen meemaken. Het stadhuis zou mooi zijn (glimlacht).



het laatste woord
25/09/2015
🖋: 

Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten ter hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze keer: ‘dukdalf’.

Duk-watte? Een dukdalf is nochtans iets wat mensen die in Antwerpen studeren, wonen of werken zeker al eens gezien hebben. Dukdalven zijn namelijk een veelvoorkomend fenomeen in de schoonste der drie stromen die ons land doorkruisen: de Schelde. “Waarschijnlijk een eendachtige”, denkt u wellicht, ‘duk’ kennen we natuurlijk allemaal als een verbastering van het Engelse woord duck en dat betekent eend. ‘Dalf’ is dan de soort, en bovendien zal het Franse woord voor eend er ook wel op lijken. Probleem opgelost dus!

 

Helaas moet ik u teleurstellen, want zo gemakkelijk is het namelijk niet. Ten eerste is het Franse woord voor eend canard en ten tweede heeft het woord 'dukdalf' niets, maar dan ook niets, met het dierenrijk te maken. De link met de Schelde ligt eerder in de menselijke activiteit op die rivier en de haven. Van Dale definieert het woord als “in het water geplaatste zware paal, gesteund door vier tot acht schoorpalen, dienend om er schepen aan vast te leggen, of tot bescherming van bruggen en sluizen.”

 

“Dukdalf, wat een gekke naam voor een banale paal die in een rivier staat,” merkt u terecht op, “dat zal wel weer een ambtenaar zijn die dat geëpibreerd heeft.” Niets is minder waar. De dukdalf is genoemd naar een man die zowel erg bekend als berucht was in de zestiende eeuw. Dukdalf is namelijk een verbastering van duc d’Albe, wat dan weer Middelnederlands is voor 'hertog van Alva'. Deze Spanjaard werd in de zestiende eeuw door koning Filips II naar de opstandige Lage Landen gestuurd om er orde op zaken te stellen. Omdat hij altijd zwarte kledij droeg met een witte kanten kraag, leek hij erg op de zwarte palen met een witte bovenkant om schepen aan te meren. Zo kreeg de dukdalf dus zijn naam. Bovendien was er de bonus dat je je woede op de hertog zelf kon koelen door er je meertros als een strop rond te gooien of er een bootshaak in te slaan. Dat deze man niet erg populair was in de zestiende-eeuwse Nederlanden, staat dus letterlijk als een paal boven water …



de dwarsdoorsnede
17/09/2015
🖋: 
Auteur

dwars slijpt het virtuele fileermes en gaat langs de graat van boeken, films, series, games, muziek, theater, haarproducten en rubberen eendjes. Ooit was het de man die zijn nervositeit, angst voor de dood, liefde voor jazz, filosofie en steden als New York en Parijs op magistrale wijze naar het witte doek kon vertalen. Oké, wie Woody Allen van begin af aan al een irritant, raar mannetje vond, kon waarschijnlijk ook met klassiekers als Annie Hall en Manhattan niks aanvangen. Maar zelfs de grootste fan heeft het moeilijk de man zijn laatste werk, los van de controverse rondom zijn persoon, te verdedigen. Irrational Man is een zwakke, maar bittere pil.

De perfecte moord. Het is bekende stof voor pulpromans, miniseries en cafépraat, en nu gaat ook Allen ermee aan de haal. In plaats van een spannend detectiveverhaal af te leveren, plaatst hij ‘de perfecte moord’ binnen het filosofisch vraagstuk van de ethiek. Professor in de filosofie Abe (Joaquin Phoenix) luistert in een diner een gesprek af van een moeder in scheiding, die de dupe is van een corrupte rechter. Abe raakt ervan overtuigd dat de wereld een betere plek is zonder die rechter en hij de perfecte moord kan plegen. Zo gedacht, zo gedaan en eind goed al goed zo lijkt het; moord gepleegd, rechter dood, impotentie (ja...) verdwenen, geen verdenking of arrestatie. Het leven is weer een feest. Totdat zijn plan toch niet zo’n perfecte uitwerking blijkt te hebben. Dit alles komt allemaal wat kabbelend voorbij, tegen de achtergrond van een universiteitsstadje aan de Amerikaanse westkust. Allen weet bij vlagen je aandacht erbij te houden door er nog wat nerveuze jazz onder te steken.

 

Maar het is toch Woody Allen? Zijn quirkiness en cynisme kunnen een slap plot toch van fantastische sneren voorzien om het zo alsnog te laten smaken? Valt dat even vies tegen. De typische Allen-elementen zitten erin, maar hebben al hun charme verloren. Bijna elke scène begint met zinnen zoals "Kierkegaard zei ooit…" en "Als je bedenkt hoe Kant…" Dat de hoofdpersonages rondlopen op de faculteit Filosofie is slechts een slap excuus voor de bijzonder snoeverige, maar lege dialogen. Bij gevolg rolt ondergetekende zo met haar ogen dat een onverschillige puber er jaloers op zou zijn. Slappe dialogen daar gelaten, het plot dat niet bijster origineel is maar potentieel heeft, wordt omlijst met keuzes die compleet overbodig en bij gevolg wat smakeloos zijn. De oudere en aan lager wal geraakte professor is, ondanks een waslijst aan onaantrekkelijke eigenschappen, een begeerlijk object voor vrouwen. Zowel jong, de studente gespeeld door Allens nieuwe muze Emma Stone, als oud, de collega in midlifecrisis gespeeld door cultcomedy heldin Parker Possey. En ja, de jonge studente en de professor beginnen een affaire, alsof onze Woody nog eens wil laten weten dat hij lak heeft aan de roddels over zijn persoonlijke relaties.

 

Deze film is nergens goed voor: geen lach, geen uitzonderlijke acteerprestaties, geen stof tot nadenken. Het enige wat hiervan overblijft is een ambigu gevoel tegenover de aantrekkingskracht van Joaquin Phoenix (die mysterieuze blik: ja! De obsceen in beeld gebrachte bierbuik: nee! Verwarring!). De tijd dat je zonder nadenken naar de nieuwe Woody Allen ging kijken en tevreden buitenkomt is officieel voorbij.

 

 



editoriaal
13/09/2015
🖋: 

Septembermaand, de godin van de start is weer ingegaan. 1 september kropen de leerlingen terug achter de schoolbanken, 21 september is het de beurt aan de studenten. In het zomerreces werden onder andere een 21%-heffing op elektriciteit en het M-decreet u opgedrongen. Ook de hogere inschrijvingsgelden werden u voor de eerste keer aangerekend. Is de boutade “Je hebt nooit een groter nood aan vakantie dan na de eerste werkweek” op u van toepassing en dient u te bekomen van een (financiële) kater? Niet getreurd want vanaf dit schooljaar is een doktersbriefje niet langer verplicht voor afwezigheden in de week voor of na de schoolvakantie.

Een schone lei, een nieuw begin, een verse start. De septembermaand is ergens ook de godin van het optimisme. Dat wordt helaas af en toe doorbroken door doemdenken algemeen pessimisme en laten we wel wezen, de realiteit. Kleine Aylan vormde in de hele vluchtelingenhetze voor mij dé extra stomp in de maag. Bekijk zeker onze contraire: moet het stadsbestuur geld uitgeven aan betutteling, waar het ergens anders zoveel beter besteed kan worden? Ook de vluchtelingen hoopten op een nieuwe start, een rooskleurige toekomst …

 

Septembermaand, tenslotte, de godin van de hoop. Student, lees hoe velen jou ooit voorgingen op hun eerste dag hoger onderwijs. Lees, drink en eet, blijf nieuwsgierig, lach en geniet gulzig en met volle teugen van het leven. Aan jou is de toekomst, op jou rust de verantwoordelijkheid. Work hard. Play hard. Want vergeet niet: “Life’s a bitch and then you die.”



12/09/2015
🖋: 

Alain Verschoren, de rector van de Universiteit Antwerpen blikt terug op zijn eerste dag hoger onderwijs en verwelkomt alle studenten voor een nieuw jaar en een nieuwe start! Een speciale welkom gaat uit naar de eerstejaars, die de grote stap naar het voortgezet onderwijs zetten.

“Mijn eerste dag op de universiteit was ronduit verschrikkelijk. Ik had voor de richting Wiskunde gekozen en begon de eerste les direct zonder cursus. Mijn tweede les werden er boekjes uitgedeeld over het vak 'vectorrekeningen'. Het boekje was vrij dun dus ik was optimistisch en begon hoopvol aan de lessen, maar twee uur later waren we al door dat boekje heen. Die aanpassing van het secundair onderwijs, waar twee bladzijden al heel veel was voor een uur, naar het hoger onderwijs waar je een boek doornam op twee uur? Ik vond dat niet alleen verrassend maar ook vreselijk. Mijn stapel cursussen groeide gestaag tot wel een meter hoog, helaas. (lacht) Ik was in het secundair ook absoluut niet gewend om zo'n grote hoeveelheid leerstof te verwerken. Die eerste dag groeide voornamelijk het besef: ik heb hier nu twaalf jaar onderwijs achter de rug en eigenlijk heb ik al heel wat kennis vergaard maar hoe pas ik die toe? Hoe vat ik samen?

Ik dacht toen bij mezelf: “Waar ben ik nu aan begonnen?” Dat merk je ook aan studenten die na drie, vier weken afhaken. Niet dat de moeilijkheidsgraad ineens zo hoog is maar het is écht wel een pak stof. De meeste professoren kribbelden bovendien een bord vol en dan moest je gelijk noteren én proberen volgen. Ik geef grif toe: de eerste maand was voor mij echt een marteling, maar het betert echt wel hoor (lacht). Laat je hier nu zeker niet door afschrikken! Geleidelijk aan leer je echt wel bepaalde technieken om te synthetiseren en samen te vatten, leer je wat belangrijk is en wat niet, kortom: leer je enkel de essentie te noteren. Mijn tip voor de eerstejaarstudenten? Hou je leerstof goed bij en als je dat eerste jaar overleeft, moet je dat ook vieren, met een frisse pint bijvoorbeeld.” (lacht)

 

De rector aan het woord horen? Hij spreekt je toe op de officiële opening van het academiejaar met als uitgangspunt “Universiteit en politiek: komt het ooit nog goed?”